Overslaan en naar de inhoud gaan

Verhandeling 165 - De aanvang van de zendingstocht

Het Urantia Boek

Verhandeling 165

De aanvang van de zendingstocht

165:0.1 (1817.1)ABNER, het voormalige hoofd van de twaalf apostelen van Johannes de Doper, een Nazireeër en voormalig hoofd van de school der Nazireeërs te Engedi, was nu het hoofd van de zeventig boodschappers van het koninkrijk, en riep op dinsdag, 3 januari, a.d. 30 zijn medewerkers bijeen om hun de laatste instructies te geven alvorens hen uit te zenden op een missie naar alle steden en dorpen in Perea. Deze zending in Perea duurde bijna drie maanden en was het laatste dienstbetoon van de Meester. Na deze arbeid ging Jezus rechtstreeks naar Jeruzalem waar hij zijn laatste ervaringen in het vlees zou doormaken. Het werk van de zeventig werd op gezette tijden aangevuld door de arbeid van Jezus en de twaalf apostelen, en vond plaats in de volgende grotere en kleinere steden en ook nog in ongeveer vijftig dorpen: Safon, Gadara, Makad, Arbela, Ramat, Edreï, Bosra, Kasifja, Mispa, Gerasa, Ragaba, Sukkot, Amatus, Adam, Penuel, Capitolias, Dion, Chatita, Gadda, Filadelfia, Jogbeha, Gilead, Bet-Nimra, Tyrus, Elale, Livias, Hesbon, Callirroe, Bet-Peor, Sittim, Sibma, Medeba, Bet-Meon, Areopolis en Aroër.

165:0.2 (1817.2)Op deze tocht door Perea nam het vrouwenkorps, nu twee en zestig in getal, steeds het grootste deel van het werk van de verzorging van de zieken over. Dit was de laatste periode in de ontwikkeling van de hogere geestelijke aspecten van het evangelie van het koninkrijk, en bijgevolg werden er geen wonderen verricht. Geen ander deel van Palestina werd zo grondig door de apostelen en de discipelen van Jezus bewerkt en in geen andere streek aanvaardden de betere klassen der burgers zó algemeen het onderricht van de Meester.

165:0.3 (1817.3)Perea was te dien tijde ongeveer half niet-Joods en half Joods, omdat de Joden in de tijd van Judas Maccabeüs in het algemeen uit deze streken waren weggestuurd. Perea was de mooiste, schilderachtigste provincie van heel Palestina. De Joden noemden het gewoonlijk ‘het land aan de overzijde van de Jordaan.’

165:0.4 (1817.4)Gedurende deze hele periode verdeelde Jezus zijn tijd tussen het kamp bij Pella en korte tochten met de twaalf om de zeventig te helpen in de verschillende steden waar zij onderricht gaven en predikten. Op voorschrift van Abner doopten de zeventig alle gelovigen, hoewel Jezus hun dat niet had opgedragen.

1. In het kamp bij Pella

165:1.1 (1817.5)Tegen half januari hadden zich meer dan twaalfhonderd mensen verzameld bij Pella, en Jezus onderwees die menigte minstens eens per dag wanneer hij in het kamp verbleef. Wanneer de regen het niet verhinderde, sprak hij gewoonlijk om negen uur ’s morgens. Petrus en de andere apostelen gaven iedere middag onderricht. De avonden had Jezus gereserveerd voor de gebruikelijke bijeenkomsten voor vragen en antwoorden met de twaalf en andere gevorderde discipelen. De avondgroepen waren gemiddeld vijftig man groot.

165:1.2 (1817.6)Omstreeks half maart, toen Jezus zijn tocht naar Jeruzalem aanving, bestond het gehoor uit meer dan vierduizend mensen die Jezus of Petrus elke morgen hoorden prediken. De Meester verkoos zijn werk op aarde te beëindigen toen de belangstelling in zijn boodschap een grote hoogte had bereikt, de grootste in deze tweede of niet-wonderbare fase van de voortgang van het koninkrijk. Hoewel de menigte voor driekwart uit zoekers naar waarheid bestond, was er ook een groot aantal Farizeeën uit Jeruzalem en van elders aanwezig, samen met vele twijfelaars en haarklovers.

165:1.3 (1818.1)Jezus en de twaalf apostelen besteedden een groot deel van hun tijd aan de vele mensen in het kamp te Pella. De twaalf schonken weinig of geen aandacht aan het werk buiten het kamp en gingen slechts af en toe met Jezus mee om de metgezellen van Abner te bezoeken. Abner kende de landstreek van Perea zeer goed, omdat dit het gebied was waarin zijn vroegere meester, Johannes de Doper, zijn meeste arbeid had verricht. Nadat ze aan hun zending in Perea begonnen waren, keerden Abner en de zeventig niet meer naar het kamp bij Pella teru g.

2. De toespraak over de goede herder

165:2.1 (1818.2)Een gezelschap van meer dan driehonderd inwoners van Jeruzalem, Farizeeën en anderen, volgde Jezus naar het noorden, naar Pella, toen hij aan het eind van het feest van de tempelvernieuwing haastig uit het rechtsgebied van de Joodse gezagdragers vertrok; ten aanhore nu van deze Joodse leraren en leiders alsmede van de twaalf apostelen, hield Jezus de toespraak over de ‘Goede Herder.’ Na een half uur van informele besprekingen richtte Jezus zich tot een groep van ongeveer honderd mensen en sprak:

165:2.2 (1818.3)‘Deze avond heb ik u veel te zeggen en omdat velen uwer discipelen van mij zijn en enkelen uwer mijn bittere vijanden, zal ik mijn onderricht geven in de vorm van een gelijkenis, zodat ieder er zelf uit kan halen waar zijn hart ontvankelijk voor is.

165:2.3 (1818.4)‘Vanavond zijn hier mensen aanwezig die bereid zouden zijn voor mij en voor dit evangelie van het koninkrijk te sterven en enkelen van hen zullen zich metterdaad in de komende jaren aanbieden om dit te doen; en hier zijn ook sommigen van u, slaven van de traditie, die mij vanuit Jeruzalem zijt gevolgd, en die, samen met uw verblinde en misleide leiders, probeert de Zoon des Mensen te doden. Het leven dat ik nu in het vlees leid, zal beide oordelen, de ware en de valse herders. Indien de valse herder blind was, zou hij niet zondig zijn, maar gij beweert dat ge ziet: gij zegt leraren in Israel te zijn; daarom blijft uw zonde op u rusten.

165:2.4 (1818.5)‘De ware herder verzamelt zijn kudde in tijden van gevaar in de schaapskooi voor de nacht. En wanneer het morgen is geworden, gaat hij de schaapskooi binnen door de deur en wanneer hij roept, kennen de schapen zijn stem. Iedere herder die de schaapskooi binnendringt op andere wijze dan door de deur, is een dief en rover. De ware herder komt de kooi binnen nadat de poortwachter de deur voor hem heeft geopend, en zijn schapen die zijn stem kennen, komen op zijn woord naar buiten; en wanneer de zijnen aldus naar buiten zijn gebracht, gaat de ware herder hen voor: hij geeft de weg aan en de schapen volgen hem. Zijn schapen volgen hem omdat zij zijn stem kennen, een vreemde zullen zij niet volgen. Zij zullen voor de vreemdeling vluchten omdat zij zijn stem niet kennen. Deze scharen die hier rond ons zijn verzameld, zijn als schapen zonder herder, maar wanneer wij tot hen spreken, kennen ze de stem van de herder en volgen ons, althans degenen die hongeren naar waarheid en dorsten naar gerechtigheid. Sommigen uwer zijn niet van mijn kudde: ge kent mijn stem niet en gij volgt mij niet. En omdat gij valse herders zijt, kennen de schapen uw stem niet en zullen zij u niet volgen.’

165:2.5 (1819.1)En toen Jezus deze gelijkenis had uitgesproken, stelde niemand hem een vraag. Na enige tijd nam hij opnieuw het woord en begon de gelijkenis te bespreken:

165:2.6 (1819.2)‘Gij, die onder-herders van de kudde van mijn Vader wilt zijn, moet niet slechts waardige leiders zijn, maar ge moet ook de kudde voeden met goede spijs: ge zijt geen ware herders tenzij ge uw kudden naar groene weiden en langs stille wateren leidt.

165:2.7 (1819.3)‘En opdat sommigen uwer deze gelijkenis niet te gemakkelijk opvatten, zeg ik u dat ik zowel de deur naar de schaapskooi van de Vader ben, als tegelijkertijd de ware herder van de kudden van mijn Vader. Iedere herder die de kooi tracht binnen te gaan zonder mij, zal falen en de schapen zullen zijn stem niet horen. Ik ben, samen met hen die met mij dienen, de deur. Iedere ziel die de eeuwige weg inslaat door de middelen die ik heb geschapen en ingesteld, zal behouden worden en in staat zijn verder te gaan om de eeuwige weiden van het Paradijs te bereiken.

165:2.8 (1819.4)‘Maar ik ben ook de ware herder die bereid is zelfs zijn leven te geven voor de schapen. De dief breekt alleen maar in de kooi in om te stelen, te doden en te vernietigen, maar ik ben gekomen opdat gij allen het leven moogt hebben en wel in overvloediger mate. Hij die een huurling is, zal wanneer er gevaar dreigt, vluchten en toelaten dat de schapen verstrooid raken en omkomen; de ware herder zal echter niet vluchten wanneer de wolf komt: hij zal zijn kudde beschermen en, zo nodig, zijn leven geven voor zijn schapen. Voorwaar, voorwaar, zeg ik u, mijn vrienden en vijanden, ik ben de ware herder: ik ken de mijnen en de mijnen kennen mij. Ik zal niet vluchten wanneer er gevaar dreigt. Ik zal deze dienst, het voltooien van de wil van mijn Vader, ten einde brengen, en ik zal de kudde die de Vader mij in mijn hoede heeft gegeven, niet verlaten.

165:2.9 (1819.5)‘Maar ik heb vele andere schapen die niet van deze kudde zijn, en deze woorden gelden niet alleen voor deze wereld. Deze andere schapen horen en kennen mijn stem ook en ik heb de Vader beloofd, dat zij allen tot één kudde verzameld zullen worden, één broederschap van de zonen van God. En dan zult ge allen de stem van één herder kennen, de ware herder, en allen zullen het vaderschap van God erkennen.

165:2.10 (1819.6)‘Aldus zult ge weten waarom de Vader mij liefheeft en al zijn kudden in dit gebied aan mijn hoede heeft toevertrouwd: het is omdat de Vader weet dat ik niet zal wankelen in het beschermen van de kudde, dat ik mijn schapen niet zal verlaten en dat ik niet zal aarzelen, om indien dit nodig is, mijn leven te geven ten dienste van zijn veelsoortige kudden. Maar, let wel, wanneer ik mijn leven geef, zal ik het weer opnemen. Geen mens, noch enig ander schepsel, kan mij mijn leven ontnemen. Ik heb het recht en de kracht om mijn leven af te leggen en ik heb dezelfde kracht en en hetzelfde recht het weer op te nemen. Gij kunt dit niet begrijpen, maar ik heb dit gezag van mijn Vader gekregen, reeds voordat deze wereld bestond.’

165:2.11 (1819.7)Toen zij deze woorden hoorden, raakten zijn apostelen in de war, waren zijn discipelen verbaasd, terwijl de Farizeeën uit Jeruzalem en omstreken die avond heengingen, zeggende: ‘Hij is gek of van een duivel bezeten.’ Maar zelfs enkelen van de leraren uit Jeruzalem zeiden: ‘Hij spreekt als iemand met gezag; en overigens, wie heeft ooit gezien dat iemand die van de duivel bezeten is de ogen opent van een blindgeborene en al die wonderbaarlijke dingen doet die deze mens verricht heeft?’

165:2.12 (1819.8)De volgende morgen verklaarde ongeveer de helft van deze Joodse leraren in Jezus te geloven en de andere helft keerde ontzet terug naar Jeruzalen en naar huis.

3. De sabbatstoespraak in Pella

165:3.1 (1819.9)Tegen het einde van januari telde de menigte die op de middag van de Sabbat aanwezig was, bijna drieduizend mensen. Op zaterdag, 28 januari, hield Jezus de gedenkwaardige toespraak over ‘Vertrouwen en geestelijke bereidheid.’ Na enkele inleidende opmerkingen van Simon Petrus, zei de Meester:

165:3.2 (1820.1)‘Wat ik al vele malen heb gezegd tot mijn apostelen en discipelen, zeg ik nu ook tot deze schare: Hoedt u voor de zuurdesem van de Farizeeën, de huichelarij die voortkomt uit vooroordeel en gevoed wordt door onderworpenheid aan tradities, ook al zijn velen van deze Farizeeën in hun hart eerlijk en verblijven enkelen hunner hier als mijn discipelen. Weldra zult ge allen mijn onderricht begrijpen, want er is niets wat nu verborgen is, dat niet geopenbaard zal worden. Al wat nu voor u verborgen is, zal u bekend gemaakt worden wanneer de Zoon des Mensen zijn zending op aarde in het vlees volbracht heeft.

165:3.3 (1820.2)‘Spoedig, heel spoedig, zullen de dingen die onze vijanden nu in het geheim en in het donker beramen, aan het licht gebracht worden en van de daken worden verkondigd. Maar ik zeg u, vrienden, weest niet bang voor hen wanneer zij de Zoon des Mensen te gronde trachten te richten. Vreest niet degenen die, ook al kunnen zij het lichaam doden, daarna geen macht meer over u hebben. Ik raad u niemand te vrezen, in hemel noch op aarde, maar u te verblijden in de kennis van Hem die de kracht heeft om u te bevrijden van alle ongerechtigheid en u onberispelijk voor de zetel van het gerecht van een universum te doen staan.

165:3.4 (1820.3)‘Worden niet vijf mussen verkocht voor twee stuivers? En toch, terwijl deze vogeltjes rondfladderen op zoek naar voedsel, bestaat geen van hen zonder dat de Vader, de bron van alle leven, het weet. Zelfs de haren op uw hoofd zijn geteld en bekend bij uw serafijnse behoeders. En wanneer dit alles waar is, waarom zoudt ge dan in angst leven voor de vele kleinigheden die zich in uw dagelijks leven voordoen? Ik zeg u: vreest niet; gij zijt van veel groter waarde dan vele mussen.

165:3.5 (1820.4)‘Allen uwer die de moed hebben gehad hun geloof in mijn evangelie te belijden tegenover de mensen, zal ik weldra erkennen ten overstaan van de engelen in de hemel; maar hij die welbewust de waarheid van mijn leer zal loochenen ten overstaan van de mensen, zal verloochend worden door zijn bestemmingsbehoeder, zelfs ten overstaan van de engelen in de hemel.

165:3.6 (1820.5)‘Zegt wat ge wilt over de Zoon des Mensen en het zal u vergeven worden; maar hij die zich aanmatigt om godslasterlijke taal tegen God te spreken zal moeilijk vergiffenis vinden. Wanneer mensen zover gaan dat ze welbewust Gods handelingen aan de krachten van het kwaad toeschrijven, zullen zulke welbewuste opstandelingen ook nauwelijks vergiffenis zoeken voor hun zonden.

165:3.7 (1820.6)‘En wanneer onze vijanden u voor de oversten der synagogen brengen en voor andere hoge gezagsdragers, weest dan niet bezorgd over wat ge zult zeggen en weest niet bevreesd hoe ge hun vragen moet beantwoorden, want de geest die in u woont zal u zeker juist dan onderrichten wat ge moet zeggen ter ere van het evangelie van het koninkrijk.

165:3.8 (1820.7)‘Hoe lang zult ge dralen in de vallei der beslissing? Waarom weifelt ge tussen twee opvattingen? Waarom moet Jood of niet-Jood aarzelen de goede tijding te aanvaarden dat hij een zoon is van de eeuwige God? Hoe lang zal het duren voordat wij u kunnen overreden met vreugde uw geestelijk erfdeel in te gaan? Ik ben in deze wereld gekomen om de Vader aan u te openbaren en u tot de Vader te leiden. Het eerste heb ik gedaan, maar het laatste kan ik niet doen zonder uw instemming: de Vader dwingt nooit iemand het koninkrijk in te gaan. De uitnodiging heeft altijd geluid en zal altijd luiden: wie komen wil, die kome en neme vrijelijk van het water des levens.’

165:3.9 (1820.8)Toen Jezus ophield te spreken kwamen velen naar voren om door de apostelen in de Jordaan gedoopt te worden, terwijl hij luisterde naar de vragen van degenen die nog bleven.

4. Het verdelen van de erfenis

165:4.1 (1821.1)Terwijl de apostelen de gelovigen doopten, sprak de Meester met hen die nog waren gebleven. En een zekere jongeman zei tot hem: ‘Meester, mijn vader is gestorven en heeft grote bezittingen aan mij en mijn broer nagelaten, maar mijn broer weigert mij het mijne te geven. Zoudt ge daarom mijn broer willen bevelen deze erfenis met mij te delen?’ Jezus was lichtelijk verontwaardigd dat deze materialistisch ingestelde jongeling zo’n zakelijke kwestie ter discussie stelde, maar hij nam de gelegenheid te baat om verder onderricht te geven. Jezus zei: ‘Mens, wie heeft mij tot scheidsman over u aangesteld? Waar haalt ge het idee vandaan dat ik aandacht zou moeten geven aan de materiële zaken van deze wereld?’ Toen richtte hij zich tot alle omstanders en zei: ‘Denkt eraan dat ge u hoedt voor hebzucht; het leven van de mens bestaat niet in de overvloed van dingen die hij bezit. De macht van het bezit maakt niet gelukkig en vreugde komt niet voort uit rijkdom. Bezittingen zijn op zich geen vloek, maar de hang naar rijkdom leidt er vaak toe dat men zich zozeer toelegt op de dingen van deze wereld, dat de ziel blind wordt voor de schoonheid en bekoring van de geestelijke werkelijkheden van het koninkrijk Gods op aarde en voor de vreugden van het eeuwige leven in de hemel.

165:4.2 (1821.2)‘Laat mij u het verhaal vertellen van een zeker rijk man wiens land overvloedige oogsten voortbracht. Toen hij nu heel rijk geworden was, begon hij bij zichzelf te overleggen en dacht: “Wat zal ik doen met al mijn rijkdom? Ik heb nu zo veel, dat ik geen plaats meer heb om mijn bezit op te slaan.” Toen hij zijn problemen had overdacht, zei hij: “Dit zal ik doen: ik zal mijn schuren afbreken en grotere bouwen en zo zal ik ruim plaats hebben om mijn oogsten en goederen op te slaan. Dan kan ik tot mijn ziel zeggen: ziel, ge hebt overvloed voor vele jaren opgeslagen; neem het nu gemakkelijk: eet, drink en wees vrolijk, want ge zijt rijk en welgesteld.”

165:4.3 (1821.3)‘Maar deze rijke man was ook dwaas. Terwijl hij in materieel opzicht zorg droeg voor de behoeften van zijn bewustzijn en lichaam, had hij geen schatten in de hemel verzameld om de geest te bevredigen en zijn ziel te behouden. En het was hem vervolgens niet beschoren om het genoegen te smaken om van zijn opgeslagen rijkdom gebruik te maken, want diezelfde nacht werd zijn ziel van hem opgeëist. Die nacht kwamen er rovers die zijn huis binnendrongen om hem te doden, en nadat zij zijn schuren hadden geplunderd, verbrandden ze het overige. En over het bezit dat de rovers niet ten prooi viel, gingen zijn erfgenamen elkaar te lijf. Deze mens had schatten voor zichzelf verzameld op aarde, maar hij was niet rijk voor God.’ Jezus handelde aldus met deze jongeman en zijn erfenis, omdat hij wist dat zijn moeilijkheid zijn inhaligheid was. Zelfs als dit niet het geval was geweest, zou de Meester toch niet tussenbeide gekomen zijn, want hij mengde zich nooit in de wereldlijke zaken van zijn apostelen en nog minder in die van zijn discipelen.

165:4.4 (1821.4)Toen Jezus klaar was met zijn verhaal, stond er een andere man op en vroeg hem: ‘Meester, ik weet dat uw apostelen al hun aardse bezittingen verkocht hebben om u te volgen en dat ze alles gemeen hebben, zoals de Essenen, maar wilt ge dat wij allen, voorzover wij uw discipelen zijn, hetzelfde doen? Is het een zonde om eerlijk verkregen rijkdom te bezitten?’

165:4.5 (1821.5)Jezus anwoordde op deze vraag: ‘Vriend, het is geen zonde op eerzame wijze verkregen rijkdom te bezitten; maar het is wel een zonde wanneer ge de rijkdom van materiële bezittingen tot schatten maakt die uw belangstelling in beslag nemen en uw gevoelens afwenden van de toewijding aan de geestelijke doeleinden van het koninkrijk. Er steekt geen zonde in het hebben van eerlijk verkregen bezittingen op aarde, mits uw schat in de hemel is, want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn. Er is een groot verschil tussen rijkdom die tot inhaligheid en zelfzucht leidt en rijkdom die bezeten en gedistribueerd wordt in de geest van het rentmeesterschap, door degenen die een overvloed hebben aan goederen van deze wereld, en die zo rijkelijk bijdragen tot de ondersteuning van degenen die al hun energie besteden aan het werk van het koninkrijk. Velen van u die hier zonder geld verblijven, worden gevoed en gehuisvest in het tentendorp daarginds, omdat vrijgevige welgestelde mannen en vrouwen voor dit doeleinde geld hebben geschonken aan uw gastheer, David Zebedeüs.

165:4.6 (1822.1)‘Maar vergeet nooit dat rijkdom per slot van rekening niet duurzaam is. De liefde voor rijkdom verduistert maar al te vaak de geestelijke visie en vernietigt deze zelfs. Ge moet inzien dat het gevaar bestaat dat rijkdom niet slechts uw dienaar is, maar uw meester wordt.’

165:4.7 (1822.2)Jezus leerde noch gedoogde zorgeloosheid, ledigheid, onverschilligheid ten opzichte van de zorg voor de levensbehoeften voor het gezin, of het zich verlaten op aalmoezen. Wel leerde hij dat het materiële en wereldlijke ondergeschikt moet zijn aan het welzijn van de ziel en de vooruitgang van de geestelijke natuur in het koninkrijk des hemels.

165:4.8 (1822.3)Toen de mensen naar de oever van de rivier gingen om getuige te zijn van het dopen, ging de eerste man intussen alleen naar Jezus om te spreken over zijn erfenis, aangezien hij vond dat Jezus hem te hard had behandeld; en nadat de Meester hem weer aangehoord had, antwoordde hij: ‘Zoon, waarom verzuimt ge de gelegenheid op een dag als deze u te voeden met het brood des levens, om toe te kunnen geven aan uw neiging tot inhaligheid? Weet ge niet dat het Joodse erfrecht rechtvaardig toegepast zal worden wanneer ge met uw klacht naar het gerechtshof van de synagoge gaat? Kunt ge niet inzien, dat mijn werk te maken heeft met ervoor te zorgen dat ge weet hebt van uw hemelse erfenis? Hebt ge niet in de Schrift gelezen: “Zie de man die rijk wordt door zijn behoedzaamheid en veel beknibbelen, en dit is het loon dat hem toevalt: Terwijl hij zegt, ik heb rust gevonden en zal nu voortdurend van mijn goederen kunnen eten, weet hij intussen niet wat de tijd hem zal brengen, en ook dat hij al deze dingen aan anderen achter zal moeten laten wanneer hij sterft.” Hebt ge het gebod niet gelezen: “Ge zult niet begeren.” En ook: “Zij hebben gegeten en zich verzadigd en zijn vet geworden en daarna keerden zij zich tot andere goden.” Hebt ge in de Psalmen gelezen dat “de Heer de hebzuchtigen verafschuwt” en dat “het weinige dat een rechtvaardige heeft beter is dan de rijkdommen van vele slechte mensen.” “Zet uw zinnen niet op rijkdom, wanneer deze toeneemt.” Hebt ge gelezen dat Jeremia zegt: “Een rijke beroeme zich niet op zijn rijkdom;” en Ezechiël sprak de waarheid toen hij zei: “Woorden van liefde zijn in hun mond, maar hun hart gaat uit naar hun zelfzuchtig gewin.”’

165:4.9 (1822.4)Jezus zond de jongeling heen met de woorden: ‘Zoon, wat baat het u wanneer ge de hele wereld wint, en uw eigen ziel verliest?’

165:4.10 (1822.5)Tot een ander die in de buurt stond en Jezus vroeg hoe de rijken op de dag des oordeels ervoor zouden staan, antwoordde hij: ‘Ik ben niet gekomen om de rijken of de armen te oordelen, maar het leven dat de mensen leiden zal hen allen oordelen. Wat er verder ook van belang moge zijn voor de rijken in het oordeel, er moeten ten minste drie vragen beantwoord worden door allen die grote rijkdommen verwerven. Deze vragen zijn:

165:4.11 (1822.6)‘1.Hoeveel rijkdom hebt ge vergaard?

165:4.12 (1822.7)‘2.Hoe hebt ge deze rijkdom verkregen?

165:4.13 (1822.8)‘3.Hoe hebt ge uw rijkdom benut?’

165:4.14 (1822.9)Daarna ging Jezus naar zijn tent om voor het avondmaal een tijdje te rusten. Toen de apostelen klaar waren met het dopen kwamen zij ook en hadden nog graag met hem gesproken over rijkdom op aarde en schatten in de hemel, maar hij sliep.

5. Gesprekken met de apostelen over rijkdom

165:5.1 (1823.1)Toen Jezus en de twaalf die avond na het eten voor hun dagelijkse bespreking bij elkaar gekomen waren, vroeg Andreas: ‘Meester, terwijl wij bezig waren de gelovigen te dopen, sprak u tot de schare die hier bleef, vele woorden die wij niet gehoord hebben. Zoudt u bereid zijn deze woorden te herhalen zodat wij er ons voordeel mee kunnen doen?’ In antwoord op dit verzoek van Andreas, zei Jezus:

165:5.2 (1823.2)‘Ja, Andreas, ik zal met jullie spreken over deze kwesties van rijkdom en het voorzien in eigen levensonderhoud, maar mijn woorden tot jullie, de apostelen, moeten iets anders luiden dan de woorden die ik tot de discipelen en de menigte gesproken heb, omdat jullie niet alleen alles hebt opgegeven om mij te volgen, maar ook om als ambassadeurs van het koninkrijk bevestigd te worden. Jullie hebt al enige jaren ervaring, en je weet dat de Vader wiens koninkrijk jullie verkondigen, jullie niet in de steek zal laten. Jullie hebt je leven gewijd aan de dienst van het koninkrijk; wees daarom niet bezorgd of verontrust over de dingen van het tijdelijk leven, wat je zult eten, of over de kleding voor je lichaam. Het welzijn van de ziel is meer dan voedsel en drinken; vooruitgang in de geest staat ver boven de behoefte aan kleding. Wanneer je in verleiding komt om te twijfelen of je brood wel zo zeker is, let dan op de raven: zij zaaien niet en oogsten niet, zij hebben geen voorraadkamer of schuur en toch verschaft de Vader voedsel voor elk van hen die dat zoekt. En hoeveel waardevoller zijn jullie dan vele vogels! Trouwens, al jullie bezorgdheid of knagende twijfel helpen je in het geheel niet om in je materiële behoeften te voorzien. Wie van jullie kan door bezorgd te zijn een handbreed aan zijn lengte toevoegen of een dag aan zijn leven? Aangezien zulke zaken niet in jullie hand zijn, waarom zou je je dan bezorgd maken over zulke problemen?

165:5.3 (1823.3)‘Aanschouw de lelies, hoe zij groeien: zij arbeiden niet noch spinnen zij, en toch zeg ik jullie dat zelfs Salomo in al zijn heerlijkheid niet bekleed was als een van deze. Indien nu God het gras op het veld dat vandaag groeit en morgen gemaaid en in het vuur geworpen wordt, zo bekleedt, hoe veel te meer zal hij jullie bekleden, de ambassadeurs van het hemels koninkrijk. O kleingelovigen! Wanneer jullie je met volle inzet wijdt aan de verkondiging van het evangelie van het koninkrijk, moet je niet twijfelen of het levensonderhoud van jezelf of van de gezinnen die jullie hebt achtergelaten wel zeker is. Indien je je leven waarlijk wijdt aan het evangelie, zul je door het evangelie leven. Indien jullie alleen gelovige discipelen bent, moet je je eigen brood verdienen en bijdragen aan het levensonderhoud van allen die leren en prediken en genezen. Wanneer je je zorgen maakt over je brood en water, waarin verschil je dan van de volkeren op aarde, die zich zo beijveren voor deze noodzakelijke levensbehoeften? Wijdt je aan je werk en geloof dat de Vader en ook ik weten dat jullie al deze dingen nodig hebt. Laat mij jullie verzekeren, eens en voor al, dat wanneer je je leven wijdt aan het werk van het koninkrijk, er in al je echte noden zal worden voorzien. Zoek het grotere, en het kleinere zal daarin gevonden worden: vraag om het hemelse en het aardse zal je daarbij worden gegeven. De schaduw zal het wezen zeker volgen.

165:5.4 (1823.4)‘Jullie zijn maar een klein groepje, maar als jullie geloof hebt, indien jullie niet struikelen door vrees, zeg ik jullie dat het mijns Vaders welbehagen is om jullie dit koninkrijk te geven. Jullie hebt je schatten opgeslagen waar de beurs niet verslijt, waar geen dief ze kan plunderen en waar geen mot ze kan verteren. En zoals ik tegen de mensen gezegd heb, waar je schat is, daar zal ook je hart zijn.

165:5.5 (1824.1)‘Maar in het werk dat nu vlak voor ons ligt en in wat jullie te doen staat nadat ik naar de Vader ben gegaan, zullen jullie zwaar beproefd worden. Jullie moeten allen op je hoede zijn voor angst en twijfel. Laat ieder van jullie de lendenen van zijn bewustzijn omgorden en laten jullie lampen brandende zijn. Weest jullie als mensen die wachten tot hun heer terugkeert van het bruiloftsfeest, zodat je hem, wanneer hij komt en aanklopt, meteen kunt opendoen. Zulke waakzame dienaren worden gezegend door de meester die ziet dat zij getrouw zijn op zulk een groot moment. Dan zal de meester zijn dienaren laten nederzitten en hen zelf bedienen. Voorwaar, voorwaar, ik zeg jullie dat jullie binnenkort een crisis te wachten staat in jullie leven en het betaamt je te waken en gereed te zijn.

165:5.6 (1824.2)‘Jullie begrijpen heel goed dat geen man zou toelaten dat er werd ingebroken in zijn huis als hij wist op welk uur de dief zou komen. Waken jullie ook over jezelf, want op een uur dat je het het minst verwacht en op een manier die je niet vermoedt, zal de Zoon des Mensen vertrekken.’

165:5.7 (1824.3)Enige minuten lang zaten de twaalf in stilte bij elkaar. Sommige van deze waarschuwingen hadden ze wel eerder gehoord, maar niet in het verband dat hen nu voor ogen werd gesteld.

6. Het antwoord op de vraag van Petrus

165:6.1 (1824.4)Toen zij zo zaten te denken, vroeg Simon Petrus: ‘Richt ge deze gelijkenis tot ons, uw apostelen, of is hij voor alle discipelen?’ En Jezus antwoordde:

165:6.2 (1824.5)‘In de tijd van beproeving wordt ’s mensen ziel onthuld: bezoekingen brengen aan de dag wat er werkelijk in het hart leeft. Wanneer de dienaar getoetst en beproefd is, kan de heer des huizes zo’n dienaar aan het hoofd van zijn huishouding plaatsen en deze getrouwe rentmeester gerust opdragen ervoor te zorgen dat zijn kinderen gevoed en grootgebracht worden. Zo zal ik ook weldra weten aan wie het welzijn van mijn kinderen kan worden toevertrouwd als ik naar de Vader zal zijn teruggekeerd. Zoals de heer des huizes de trouwe, beproefde dienaar tot bewindvoerder zal maken over de dingen die zijn familie aangaan, zo zal ik ook degenen die de beproevingen van dit uur doorstaan, verhogen in de zaken van het koninkrijk.

165:6.3 (1824.6)‘Wanneer de dienaar echter lui is en in zijn hart begint te zeggen: ’Mijn meester stelt zijn komst uit,’ en zijn mededienaren slecht gaat behandelen en gaat eten en drinken met de dronkaards, dan zal de heer van die dienaar op een tijd dat deze hem niet verwacht, komen en hem ontrouw bevinden en hem in ongenade verjagen. Daarom zullen jullie er goed aan doen je voor te bereiden op die dag waarop je plotseling en op een onverwachte wijze bezocht zult worden. Denk er aan, veel is jullie gegeven, daarom zal er ook veel van jullie gevraagd worden. Er zijn vuurproeven voor jullie in aantocht. Er is een doop waarmee ik gedoopt moet worden en ik ben waakzaam totdat dit is volbracht. Jullie predikt vrede op aarde, maar mijn zending zal geen vrede brengen in de materiële zaken van de mensen — voorlopig althans niet. Alleen verdeeldheid kan het gevolg zijn wanneer twee leden van een gezin in mij geloven en drie dit evangelie verwerpen. Vrienden, verwanten en beminden zullen zeker tegenover elkaar komen te staan door dit evangelie dat jullie prediken. Weliswaar zal een ieder van deze gelovigen grote en blijvende vrede in zijn eigen hart hebben, maar vrede op aarde zal er niet komen totdat allen bereid zijn te geloven en hun luisterrijke erfenis van het zoonschap bij God aanvaarden. Maar ga niettemin uit in de hele wereld en verkondig dit evangelie aan alle naties, aan iedere man, vrouw en kind.’

165:6.4 (1824.7)En dit was het einde van een volbezette en drukke Sabbatdag. De volgende morgen gingen Jezus en de twaalf naar de steden van noordelijk Perea om de zeventig te bezoeken, die in deze streken werkzaam waren onder het toezicht van Abner.