Verhandeling 154 - De laatste dagen in Kafarnaüm

   
   Paragraaf Nummers: Aan | Uit
AfdrukkenAfdrukken

Het Urantia Boek

Verhandeling 154

De laatste dagen in Kafarnaüm

154:0.1 (1717.1) TERWIJL Jezus op die veelbewogen zaterdagavond van 30 april woorden van troost en bemoediging sprak tot zijn terneergeslagen, verbijsterde discipelen, vond er in Tiberias een beraad plaats tussen Herodes Antipas en een groep speciaal gemachtigde vertegenwoordigers van het Sanhedrin in Jeruzalem. Deze schriftgeleerden en Farizeeën drongen er bij Herodes op aan Jezus in hechtenis te nemen: zij deden hun best hem te overtuigen dat Jezus het gewone volk aanzette tot tweedracht en zelfs tot opstand. Herodes weigerde echter maatregelen tegen hem te treffen als een politiek misdadiger. De adviseurs van Herodes hadden een juist verslag uitgebracht over het gebeuren aan de overzijde van het meer, toen het volk Jezus tot koning probeerde uit te roepen en hij dat voorstel had afgewezen.

154:0.2 (1717.2) Iemand van de hofhouding van Herodes, Chuza, wiens echtgenote tot het vrouwenkorps van bijstand behoorde, had hem toegelicht dat Jezus niet van plan was zich met de aangelegenheden van de wereldse regering te bemoeien, en dat hij integendeel zich alleen bezighield met het tot stand brengen van de geestelijke broederschap van zijn gelovigen, de broederschap welke hij het koninkrijk des hemels noemde. Herodes stelde zoveel vertrouwen in de berichtgeving van Chuza, dat hij weigerde in te grijpen in de activiteiten van Jezus. Herodes werd in die tijd in zijn houding ten opzichte van Jezus ook beïnvloed door zijn bijgelovige angst voor Johannes de Doper. Herodes was een van die afvallige Joden die, hoewel zij nergens in geloofden, bevreesd waren voor alles. Hij had een slecht geweten omdat hij Johannes ter dood had gebracht, en hij wilde niet in deze intriges tegen Jezus verwikkeld raken. Hij was op de hoogte van vele gevallen van ziekte die klaarblijkelijk door Jezus waren genezen, en hij beschouwde hem als een profeet of als een godsdienstig fanaticus die betrekkelijk weinig kwaad kon doen.

154:0.3 (1717.3) Toen de Joden dreigden aan Caesar te zullen rapporteren dat hij een verraderlijk onderdaan in bescherming nam, beval Herodes hen zijn raadzaal te verlaten. De zaken bleven aldus een week lang ongewijzigd, en gedurende deze tijd bereidde Jezus zijn volgelingen voor op de verstrooiing die op handen was.

1. Een week van beraad

154:1.1 (1717.4) Van 1 tot 7 mei hield Jezus in het huis van Zebedeüs vertrouwelijke beraadslagingen met zijn volgelingen. Alleen de beproefde, vertrouwde discipelen werden bij deze besprekingen toegelaten. Er waren op dat moment slechts ongeveer honderd discipelen die de morele moed hadden om de tegenstand van de Farizeeën te trotseren en openlijk hun aanhankelijkheid aan Jezus te betuigen. Met deze groep hield hij ’s morgens, ’s middags en ’s avonds bijeenkomsten. Elke middag kwamen kleine groepen mensen die om inlichtingen vroegen, bijeen aan de oever van het meer, waar sommige evangelisten of apostelen tot hen spraken. Deze groepen waren zelden groter dan vijftig man.

154:1.2 (1717.5) Op de vrijdag van die week werden officiële maatregelen getroffen door de oversten van de synagoge van Kafarnaüm en werd Gods huis voor Jezus en al zijn volgelingen gesloten. Deze stappen werden ondernomen op aandrang van de Farizeeën uit Jeruzalem. Jaïrus nam zijn ontslag als eerste overste en schaarde zich openlijk aan de zijde van Jezus.

154:1.3 (1718.1) De laatste bijeenkomst aan de oever van het meer werd op de Sabbatmiddag van 7 mei gehouden. Jezus sprak tot nog geen honderdvijftig mensen die zich daar op dat moment hadden verzameld. Deze zaterdagavond vormde het laagste punt in het getij van de populaire achting voor Jezus en zijn leer. Van toen af aan ontstond er een gestage, langzame, maar gezondere en meer betrouwbare groei in welwillende gevoelens jegen hem: er bouwde zich een nieuwe aanhang op, die beter gegrond was in geestelijk geloof en ware religieuze ervaring. De overgangsfase, die gekenmerkt werd door compromissen en min of meer een vermenging was van de materialistische opvattingen van het koninkrijk die de volgelingen van de Meester erop na hielden en de meer idealistische, geestelijke begrippen die door Jezus werden geleerd, was nu definitief voorbij. Van nu af aan vond er een meer openlijke verkondiging plaats van het evangelie van het koninkrijk in de wijdere betekenis, en met de verreikende geestelijke consequenties die het inhield.

2. Een week rust

154:2.1 (1718.2) Op zondag, 8 mei a.d. 29, vaardigde het Sanhedrin in Jeruzalem een decreet uit waarbij alle synagogen in Palestina voor Jezus en zijn volgelingen gesloten werden verklaard. Dit was een nieuwe, nog nooit eerder voorgekomen usurpatie van het gezag door het Sanhedrin in Jeruzalem. Tot dusver had iedere synagoge als een onafhankelijke congregatie van gelovigen bestaan en gefunctioneerd, en had onder het gezag en de leiding gestaan van zijn eigen raad van bestuur. Alleen de synagogen in Jeruzalem waren onderworpen geweest aan het gezag van het Sanhedrin. Deze tuchtactie van het Sanhedrin had ten gevolge dat vijf van de leden hun ontslag indienden. Er werden onmiddellijk honderd koeriers uitgezonden om deze verordening over te brengen en op te leggen. Binnen de korte tijd van twee weken had iedere synagoge zich onderworpen aan dit manifest van het Sanhedrin, behalve de synagoge van Hebron. De oversten van de synagoge te Hebron weigerden het recht van het Sanhedrin te erkennen om een dergelijke rechtsbevoegdheid uit te oefenen over hun gemeente. Deze weigering om het decreet van Jeruzalem te aanvaarden was meer gegrond op hun stellingname dat zij als congregatie autonoom waren, dan op sympathie voor de zaak van Jezus. Kort daarna werd de synagoge te Hebron door brand verwoest.

154:2.2 (1718.3) Deze zelfde zondagmorgen kondigde Jezus een vakantie aan van een week en drong er bij al zijn discipelen op aan naar huis te gaan of naar vrienden, om hun bekommerde ziel rust te geven en hun dierbaren moed in te spreken. Hij zei: ‘Ga naar jullie respectieve woonplaatsen om je te verpozen of te vissen, en bidt ondertussen voor de uitbreiding van het koninkrijk.’

154:2.3 (1718.4) Deze week rust gaf Jezus de gelegenheid vele families en groepen langs de kust te bezoeken. Hij ging ook verschillende malen met David Zebedeüs uit vissen, en ofschoon hij een groot gedeelte van de tijd alleen erop uitging, verscholen zich in zijn nabijheid steeds twee of drie van Davids meest vertrouwde koeriers die zeer uitdrukkelijke opdrachten van hun chef hadden om Jezus te beschermen. Tijdens deze week van rust vond er in het geheel geen openbaar onderricht plaats.

154:2.4 (1718.5) In deze week werden Natanael en Jakobus Zebedeüs behoorlijk ziek. Drie dagen en nachten leden zij ernstig aan een pijnlijke storing van de spijsvertering. De derde avond zond Jezus Salome, de moeder van Jakobus, weg om rust te nemen en zorgde hij voor zijn zieke apostelen. Natuurlijk had Jezus deze beide mannen ogenblikkelijk kunnen genezen, doch dit is niet de methode van de Zoon of de Vader bij de behandeling van deze alledaagse moeilijkheden en beproevingen van de mensenkinderen op de evolutionaire werelden in tijd en ruimte. Niet eenmaal, in heel zijn veelbewogen leven in het vlees, verleende Jezus enigerlei bovennatuurlijke bijstand aan enig lid van zijn aardse familie of aan iemand van zijn naaste volgelingen.

154:2.5 (1719.1) Moeilijkheden in het universum moeten onder ogen worden gezien en hindernissen op de planeet moet het hoofd worden geboden, als een onderdeel van de ervaringsopleiding die wordt verschaft ten behoeve van de groei en ontwikkeling, de progressieve volmaaktheid, van de evoluerende zielen van sterfelijke schepselen. De vergeestelijking van de menselijke ziel vergt degelijke ervaring in het educatieve oplossen van een breed scala van werkelijke universum-problemen. De dierlijke natuur en de lagere vormen van wilsschepselen ontwikkelen zich niet gunstig in comfortabele omstandigheden. Problematische situaties, gekoppeld aan prikkels tot krachtige inspanning, brengen die activiteiten van bewustzijn, ziel en geest voort die geweldig bijdragen tot het bereiken van waardige doeleinden in de groei van de sterveling en tot het bereiken van hogere niveaus van zijn geest-bestemming.

3. De tweede bespreking te Tiberias

154:3.1 (1719.2) De tweede bespreking tussen de autoriteiten van Jeruzalem en Herodes Antipas werd gehouden op mei. Zowel de godsdienstige als de politieke leiders uit Jeruzalem waren aanwezig. De Joodse leiders konden Herodes melden dat praktisch alle synagogen in Galilea en Judea voor de leer van Jezus gesloten waren. Men deed nieuwe pogingen om Herodes Jezus te doen arresteren, maar hij weigerde aan hun verzoek te voldoen. Op 18 mei echter stemde Herodes in met het plan de gezagsdragers van het Sanhedrin toe te staan Jezus in hechtenis te nemen en naar Jeruzalem te brengen om daar op grond van godsdienstige aanklachten verhoord te worden, mits de Romeinse bestuurder van Judea zich in deze regeling kon vinden. Ondertussen waren de vijanden van Jezus vlijtig bezig door heel Galilea het gerucht te verspreiden dat Herodes Jezus vijandig gezind was geworden, en dat hij van plan was allen uit te roeien die in zijn onderricht geloofden.

154:3.2 (1719.3) Op zaterdagavond, 21 mei, kwam in Tiberias het bericht binnen dat de burgerlijke autoriteiten in Jeruzalem geen bezwaar hadden tegen de afspraak tussen Herodes en de Farizeeën om Jezus in hechtenis te nemen en naar Jeruzalem te brengen, teneinde daar door het Sanhedrin verhoord te worden op de aanklacht dat hij de heilige wetten van het Joodse volk bespotte. Dientengevolge tekende Herodes dezelfde avond, kort voor middernacht, de verordening waarbij de gerechtsdienaren van het Sanhedrin gemachtigd werden Jezus binnen het rechtsgebied van Herodes in hechtenis te nemen en naar Jeruzalem te voeren om daar terecht te staan. Van vele zijden werd sterke druk op Herodes uitgeoefend voordat hij er in toestemde deze vergunning te geven, en hij wist zeer wel dat Jezus niet kon verwachten dat hem door zijn bittere vijanden te Jeruzalem eerlijk recht zou worden gedaan.

4. De zaterdagavond in Kafarnaüm

154:4.1 (1719.4) Op deze zelfde zaterdagavond kwam in de synagoge in Kafarnaüm een groep van vijftig vooraanstaande burgers bijeen ter bespreking van de gewichtige vraag: ‘Wat zullen we met Jezus doen?’ Ze praatten en debatteerden tot na middernacht, maar konden het op geen enkel punt eens worden. Afgezien van enkelen die overhelden tot het geloof dat Jezus de Messias zou kunnen zijn, of althans een heilige, of misschien een profeet, was de vergadering verdeeld in vier ongeveer gelijke groepen die respectievelijk als volgt over Jezus dachten:

154:4.2 (1719.5) 1. dat hij een misleide, ongevaarlijke, godsdienstige fanaticus was;

154:4.3 (1719.6) 2. dat hij een gevaarlijke, sluwe agitator was, die tot rebellie zou kunnen aanzetten;

154:4.4 (1720.1) 3. dat hij samenspande met duivels, dat hij zelfs een vorst van duivels kon zijn;

154:4.5 (1720.2) 4. dat hij buiten zichzelf was, waanzinnig, mentaal gestoord.

154:4.6 (1720.3) Er werd lang gesproken over de leerstellingen die Jezus predikte en die het gewone volk van streek maakten; zijn vijanden beweerden dat zijn leer onuitvoerbaar was, dat alles kapot zou gaan als iedereen eerlijk zou proberen volgens zijn ideeën te leven. En de mensen van vele latere generaties hebben hetzelfde gezegd. Vele intelligente, goedbedoelende mensen zijn van mening, zelfs in de meer verlichte tijd van deze openbaringen, dat de moderne beschaving niet op het onderricht van Jezus had kunnen worden gebouwd — en zij hebben ten dele gelijk. Maar al deze twijfelaars vergeten dat er een veel betere beschaving op zijn leer had kunnen worden gebouwd, en dat dit ook eens zal gebeuren. Deze wereld heeft nooit een ernstige poging ondernomen het onderricht van Jezus op grote schaal toe te passen, ook al zijn er vaak halfhartige pogingen gedaan om de leringen van het zogenaamde Christendom na te volgen.

5. De veelbewogen zondagmorgen

154:5.1 (1720.4) De tweeëntwintigste mei was een veelbewogen dag in het leven van Jezus. Nog voor de dag was aangebroken, kwam op deze zondagochtend een van de boodschappers van David in grote haast uit Tiberias met het nieuws dat Herodes toestemming had gegeven, of op het punt stond de gerechtsdienaren van het Sanhedrin toestemming te geven, Jezus in hechtenis te nemen. De ontvangst van het bericht van dit dreigende gevaar bracht David Zebedeüs ertoe zijn koeriers te wekken en hen uit te zenden naar alle plaatselijke groepen discipelen en hen op te roepen voor een spoedbijeenkomst, diezelfde morgen om zeven uur. Toen de schoonzuster van Judas (de broer van Jezus) dit verontrustende bericht hoorde, stuurde zij haastig een boodschap naar de hele familie van Jezus, voorzover die dichtbij woonde, waarbij zij hen opriep direct bijeen te komen in het huis van Zebedeüs. Tengevolge van deze spoedboodschap kwamen Maria, Jakobus, Jozef, Judas en Ruth daar korte tijd later bij elkaar.

154:5.2 (1720.5) Op deze bijeenkomst vroeg in de ochtend gaf Jezus zijn afscheidsinstructies aan de bijeengekomen discipelen, dat wil zeggen, hij zei hen voorlopig vaarwel, wel wetende dat zij spoedig uit Kafarnaüm verdreven zouden worden. Hij zei hun allen Gods leiding te zoeken en met het werk voor het koninkrijk door te gaan, zonder op de consequenties te letten. De evangelisten moesten hun werk voortzetten naar eigen beste inzicht, tot de tijd dat ze weer bijeengeroepen konden worden. Hij koos twaalf evangelisten uit om hem te vergezellen; de twaalf apostelen droeg hij op om bij hem te blijven, wat er ook mocht gebeuren. De twaalf vrouwen droeg hij op in het huis van Zebedeüs en in het huis van Petrus te blijven, totdat hij hen zou laten roepen.

154:5.3 (1720.6) Jezus stemde ermee in dat David Zebedeüs doorging met zijn koeriersdienst die het hele land bestreek; en David zei, toen hij kort daarna afscheid nam van de Meester: ‘Ga door met uw werk, Meester. Laat die dwepers u niet te pakken krijgen, en wees er zeker van dat de koeriers u zullen volgen. Mijn mannen zullen steeds met u in contact blijven en door hen zult u op de hoogte blijven hoe het in de andere streken met het koninkrijk gaat, en door hen zullen wij allemaal weten hoe het met u gaat. Niets dat mij zou kunnen overkomen zal deze dienst in de war sturen, want ik heb een eerste en tweede leider benoemd, en zelfs een derde. Ik ben geen leraar en ook geen prediker, maar mijn hart zegt mij dit te doen en niemand kan mij dit beletten.’

154:5.4 (1720.7) Rond half acht begon Jezus deze morgen zijn afscheidsrede tot bijna honderd gelovigen die allen naar binnen waren gedromd om hem aan te horen. Dit was voor alle aanwezigen een plechtig ogenblik, maar Jezus leek uitzonderlijk opgewekt: hij was weer als vanouds. De ernst van de laatste weken was voorbij, en hij inspireerde hen allen met zijn woorden van geloofsvertrouwen, hoop, en moed.

6. De familie van Jezus arriveert

154:6.1 (1721.1) Rond acht uur deze zondagmorgen arriveerden vijf leden van Jezus’ aardse familie ter plaatse, in gevolge de dringende oproep van de schoonzuster van Judas. Van de gehele aardse familie van Jezus was er maar één, Ruth, die steeds met geheel haar hart in de goddelijkheid van zijn missie op aarde bleef geloven. Judas en Jakobus en zelfs Jozef, hadden nog veel van hun geloof in Jezus behouden, maar zij hadden hun betere oordeel en werkelijke geestelijke neigingen door trots laten verstoren. Maria stond eveneens in tweestrijd tussen liefde en vrees, tussen moederliefde en familietrots. Ofschoon zij door twijfel werd gekweld, kon zij het bezoek van Gabriël vóór de geboorte van Jezus toch nooit geheel vergeten. De Farizeeën hadden zich beijverd Maria te overtuigen dat Jezus buiten zichzelf was, gestoord. Zij drongen er bij haar op aan met haar zonen mee te gaan en te trachten hem te doen afzien van verdere pogingen om in het openbaar als leraar op te treden. Zij verzekerden Maria dat de gezondheid van Jezus spoedig zou instorten en dat er alleen oneer en schande over de gehele familie zou komen als men hem zijn gang liet gaan. En dus gingen zij, toen het bericht van de schoonzuster van Judas kwam, alle vijf meteen op weg naar het huis van Zebedeüs; ze waren allen bij elkaar gebleven bij Maria thuis, waar ze de avond tevoren met de Farizeeën hadden gesproken. Ze hadden tot laat in de avond met de leiders uit Jeruzalem gepraat en waren er allen min of meer van overtuigd dat Jezus zich vreemd gedroeg, dat hij zich al een tijd lang vreemd gedragen had. Ruth bleef volhouden, ook al kon zij niet al zijn gedragingen verklaren, dat hij zijn familie altijd goed had behandeld en zij weigerde in te stemmen met het plan te trachten hem van verder werk te doen afzien.

154:6.2 (1721.2) Op weg naar het huis van Zebedeüs bespraken zij deze zaken onder elkaar en kwamen overeen dat zij zouden proberen Jezus over te halen met hen mee naar huis te gaan, want, zei Maria: ‘Ik weet dat ik invloed op mijn zoon zou hebben als hij weer thuis wilde komen en naar mij zou luisteren.’ Jakobus en Judas hadden geruchten gehoord over de plannen om Jezus in hechtenis te nemen en naar Jeruzalem te brengen om terecht te staan. Zij waren ook bang voor hun eigen veiligheid. Zo lang Jezus populair was geweest bij het volk, had zijn familie de zaken op hun beloop gelaten, maar nu de mensen uit Kafarnaüm en de leiders uit Jeruzalem zich plotseling tegen hem gekeerd hadden, begonnen zij maar al te duidelijk de druk te voelen van het veronderstelde eerverlies door hun beschamende positie.

154:6.3 (1721.3) Zij hadden verwacht Jezus aan te treffen, hem terzijde te nemen en hem dringend te verzoeken met hen mee naar huis te gaan. Ze waren van plan hem te verzekeren dat zij zouden vergeten dat hij hen verwaarloosd had — ze zouden vergeven en vergeten — indien hij maar de dwaasheid wilde laten varen om een nieuwe religie te trachten te verkondigen, die hem zelf alleen maar moeilijkheden kon brengen en niets dan schande over zijn familie. Op dit alles wilde Ruth alleen zeggen: ‘Ik zal tegen mijn broer zeggen dat ik denk dat hij een man Gods is, en dat ik hoop dat hij eerder bereid zal zijn te sterven dan dat hij deze boosaardige Farizeeën een eind laat maken aan zijn prediking.’ Jozef beloofde dat hij Ruth stil zou houden terwijl de anderen Jezus zouden bewerken.

154:6.4 (1721.4) Toen zij bij het huis van Zebedeüs aankwamen, was Jezus juist midden in zijn afscheidsrede tot de discipelen. Ze probeerden het huis binnen te komen, maar het was stampvol. Ten slotte vonden zij een plaats op de achterveranda en lieten een boodschap voor Jezus doorgeven van de ene persoon naar de andere, zodat deze hem ten slotte fluisterend werd overgebracht door Simon Petrus, die de rede van Jezus hiervoor onderbrak en zei: ‘Zie, uw moeder en uw broers staan buiten en zijn zeer verlangend met u te spreken.’ Het kwam niet bij zijn moeder op dat deze mededelingen bij zijn afscheid zeer belangrijk waren voor zijn volgelingen, en evenmin wist ze dat er elk moment een einde kon komen aan zijn toespraak door de aankomst van degenen die hem kwamen arresteren. Zij dacht werkelijk dat Jezus na zo’n lange, duidelijke verwijdering, gezien het feit dat zij en en zijn broers zo welwillend waren geweest daadwerkelijk naar hem toe te komen, zou ophouden te spreken en naar hen toe zou komen zodra hij het bericht doorkreeg dat zij op hem wachtten.

154:6.5 (1722.1) Eens te meer kon zijn aardse familie niet begrijpen dat hij zich moest bezighouden met de zaken van zijn Vader. En dus voelden Maria en zijn broers zich diep gekrenkt toen hij, niettegenstaande dat hij zijn toespraak onderbrak om de boodschap aan te horen, niet naar buiten snelde om hen te begroeten. Zij hoorden zijn welluidende stem op luidere toon zeggen: ‘Zeg tegen mijn moeder en mijn broers dat zij niet bezorgd om mij behoeven te zijn. De Vader die mij in de wereld gezonden heeft, zal mij niet in de steek laten; evenmin zal mijn familie enig kwaad overkomen. Zeg hun moed te houden en hun vertrouwen te stellen in de Vader van het koninkrijk. Maar wie is, per slot van rekening, mijn moeder en wie zijn mijn broeders?’ En zijn handen uitstrekkende naar al zijn discipelen die in de kamer bijeenwaren, zei hij: ‘Ik heb geen moeder; ik heb geen broers. Zie mijn moeder en zie mijn broeders! Want een ieder die de wil van mijn Vader in de hemel doet, die is mijn moeder, mijn broeder, en mijn zuster.’

154:6.6 (1722.2) En toen Maria deze woorden hoorde, viel ze flauw in de armen van Judas. Ze droegen haar naar buiten, de tuin in, om haar bij te brengen, terwijl Jezus de slotwoorden van zijn afscheidsboodschap uitsprak. Daarna zou hij naar buiten zijn gekomen om met zijn moeder en broers te spreken, maar een koerier kwam in haast uit Tiberias aan met het nieuws dat de gerechtsdienaren van het Sanhedrin op weg waren met een machtiging om Jezus te arresteren en hem naar Jeruzalem te voeren. Andreas nam deze boodschap aan en onderbrak Jezus om hem dit te zeggen.

154:6.7 (1722.3) Andreas was vergeten dat David ongeveer vijfentwintig schildwachten rond het huis van Zebedeüs had opgesteld en dat niemand hen bij verrassing kon overvallen; daarom vroeg hij Jezus wat er moest gebeuren. De Meester stond daar zwijgend, terwijl zijn moeder die de woorden had gehoord, ‘Ik heb geen moeder,’ zich in de tuin herstelde van de schok. Juist op dit ogenblik stond een vrouw in de kamer op en riep uit: ‘Gezegend is de schoot die u gedragen heeft en gezegend zijn de borsten die u gezoogd hebben.’ Jezus onderbrak zijn gesprek met Andreas een ogenblik, wendde zich terzijde en antwoordde deze vrouw met de woorden: ‘Neen, veeleer is degene gezegend die het woord van God hoort en dat durft te gehoorzamen.’

154:6.8 (1722.4) Maria en de broers van Jezus dachten dat Jezus hen niet begreep, dat hij zijn belangstelling voor hen had verloren, weinig beseffend dat zij het waren die Jezus niet begrepen. Jezus besefte ten volle hoe moeilijk het voor de mensen is met hun verleden te breken. Hij wist hoe de mensen zich laten beïnvloeden door de welsprekendheid van de prediker, en hoe het geweten reageert wanneer er een emotioneel beroep op wordt gedaan, zoals het bewustzijn reageert op logica en rede, maar hij wist ook hoeveel moeilijker het is de mensen ervan te overtuigen dat zij het verleden moeten verwerpen.

154:6.9 (1722.5) Het is voor immer waar dat allen die denken dat zij verkeerd worden begrepen of niet worden gewaardeerd, in Jezus een meevoelende vriend en een begripvolle raadsman hebben. Hij had zijn apostelen gewaarschuwd dat de vijanden van een mens soms in zijn eigen huisgezin kunnen worden aangetroffen, maar hij had nauwelijks beseft dat deze voorspelling wel heel toepasselijk zou worden op zijn eigen ervaring. Jezus liet zijn aardse familie niet in de steek om het werk van zijn Vader te doen — zij lieten hem in de steek. Later, na de dood en opstanding van de Meester, toen Jakobus verbonden raakte met de vroege Christelijke beweging, leed hij onmetelijk ten gevolge van het feit dat hij geen deel had willen hebben in deze eerdere omgang met Jezus en zijn discipelen.

154:6.10 (1723.1) Bij het doormaken van deze gebeurtenissen verkoos Jezus zich te laten leiden door het beperkte kennen van zijn menselijke bewustzijn. Hij wilde deze ervaring zuiver als mens, samen met zijn metgezellen, ondergaan. En Jezus was met zijn menselijke bewustzijn van plan zijn familie te zien voordat hij vertrok. Hij wilde niet midden in zijn toespraak ophouden en daarmee een publieke aangelegenheid maken van hun eerste ontmoeting na zo’n lange scheiding. Hij was van plan geweest zijn toespraak te beëindigen en daarna een gesprek met hen te hebben voordat hij vertrok, maar dit plan werd verijdeld door de samenloop van omstandigheden die zich direct daarna voordeed.

154:6.11 (1723.2) De haast van hun vlucht werd vergroot door de aankomst van een groep koeriers van David bij de achteringang van het huis van Zebedeüs. Deze mannen brachten zo’n opschudding teweeg, dat de apostelen bang werden dat deze nieuw aangekomenen hen kwamen arresteren en uit vrees ogenblikkelijk gevangen genomen te worden snelden zij de voordeur uit naar de wachtende boot. En dit vormt de verklaring voor het feit dat Jezus zijn familie, die op de achterveranda op hem wachtte, niet kon ontmoeten.

154:6.12 (1723.3) Tegen David Zebedeüs zei hij echter, toen hij op deze haastige vlucht in de boot stapte: ‘Zeg tegen mijn moeder en mijn broers dat ik hun komst op prijs stel en dat ik de bedoe- ling had hen te ontmoeten. Druk hen op het hart geen aanstoot aan mij te nemen, maar liever te zoeken naar kennis van de wil van God en naar genade en moed om die wil te doen.’

7. De haastige vlucht

154:7.1 (1723.4) Zo gebeurde het op zondagmorgen, de tweeëntwintigste mei, a.d.29, dat Jezus met zijn twaalf apostelen en de twaalf evangelisten haastig op de vlucht ging voor de gerechtsdienaren van het Sanhedrin, die naar Betsaïda op weg waren om hem op gezag van Herodes Antipas te arresteren en naar Jeruzalem te brengen om daar terecht te staan op beschuldiging van godslastering en andere overtredingen van de heilige wetten van de Joden. Het was bijna half negen toen dit gezelschap van vijfentwintig man zich op deze mooie morgen aan de riemen zette om naar de oostoever van het meer van Galilea te roeien.

154:7.2 (1723.5) De boot van de Meester werd gevolgd door een kleiner vaartuig waarin zes van Davids koeriers zaten, die opdracht hadden in contact te blijven met Jezus en zijn metgezellen en te zorgen dat er geregeld berichten aangaande hun doen en laten en hun veiligheid werden gestuurd naar het huis van Zebedeüs te Betsaïda, dat gedurende enige tijd als hoofdkwartier van het werk voor het koninkrijk had gediend. Maar Jezus zou nooit meer zijn intrek nemen in het huis van Zebedeüs. Van nu af aan, gedurende zijn gehele verdere leven op aarde, had de Meester waarlijk ‘geen plaats om zijn hoofd neer te leggen.’ Hij had zelfs niet meer wat ook maar bij benadering een vast verblijf genoemd kon worden.

154:7.3 (1723.6) Ze roeiden naar de overzijde tot dicht bij het dorp Keresa, lieten hun boot in de hoede van vrienden achter en begonnen aan de omzwervingen van dit veelbewogen laatste jaar van het leven van de Meester op aarde. Ze bleven enige tijd in het gebied van Filippus en gingen van Keresa naar Caesarea-Filippi, en vandaar trokken ze verder naar de kust van Fenicië.

154:7.4 (1723.7) De menigte bleef nog enige tijd in de buurt van het huis van Zebedeüs om te zien hoe deze twee boten koerszetten over het meer naar de oostelijke oever, en ze waren al een goed eind op weg toen de gerechtsdienaren uit Jeruzalem haastig aankwamen en naar Jezus begonnen te zoeken. Zij weigerden te geloven dat hij hun ontsnapt was, en terwijl Jezus en zijn gezelschap door Batanea naar het noorden trok, brachten de Farizeeën en hun helpers bijna een volle week door in de buurt van Kafarnaüm, waar ze Jezus tevergeefs zochten.

154:7.5 (1724.1) Jezus’ familie keerde terug naar hun huis in Kafarnaüm en bleef bijna een week bijeen om te praten, te debatteren en te bidden. Ze waren zeer verward en ontsteld. Ze hervonden hun gemoedsrust pas toen Ruth op donderdagmiddag terugkwam van een bezoek aan het huis van Zebedeüs, waar ze van David had gehoord dat haar vader-broer veilig en gezond was, en op weg naar de kust van Fenicië.

Información de fondo

AfdrukkenAfdrukken

Urantia Foundation, 533 W. Diversey Parkway, Chicago, IL 60614, USA
Telefoon: +1-773-525-3319
© Urantia Foundation. Alle rechten voorbehouden