Verhandeling 149 - De tweede prediktocht

   
   Paragraaf Nummers: Aan | Uit
AfdrukkenAfdrukken

Het Urantia Boek

Verhandeling 149

De tweede prediktocht

149:0.1 (1668.1) DE tweede openbare prediktocht door Galilea begon op zondag 3 october a.d. 28, duurde bijna drie maanden en eindigde op 30 december. Aan deze onderneming werd deelgenomen door Jezus en zijn twaalf apostelen, geassisteerd door het pas aangeworven korps van 117 evangelisten, en door talrijke andere geïnteresseerden. Op deze tocht bezochten zij Gadara, Ptolemaïs, Jafia, Dabaritta, Megiddo, Jezreël, Skytopolis, Tarichea, Hippos, Gamala, Betsaïda-Julias, en vele andere stadjes en dorpen.

149:0.2 (1668.2) Voor hun vertrek op deze zondagmorgen, werd Jezus door Andreas en Petrus gevraagd om de laatste instructie aan de nieuwe evangelisten te willen geven, maar de Meester weigerde, en zei dat het niet aan hem was de dingen te doen die anderen ook op aanvaardbare wijze konden doen. Na het nodige overleg werd besloten dat Jakobus Zebedeüs deze instructie zou geven. Toen Jakobus klaar was met hetgeen hij te zeggen had, sprak Jezus tot de evangelisten: ‘Trek nu uit om het werk te doen zoals u is opgedragen, en later, wanneer ge u bekwaam en getrouw betoond hebt, zal ik u bevestigen als predikers van het evangelie van het konink-rijk.’

149:0.3 (1668.3) Op deze tocht reisden alleen Jakobus en Johannes met Jezus. Petrus en de andere apostelen namen elk ongeveer een dozijn evangelisten met zich mee en hielden nauw contact met dezen terwijl zij hun werk van prediking en onderricht deden. Zodra gelovigen gereed waren het koninkrijk binnen te gaan, werden ze door de apostelen gedoopt. Jezus en zijn twee metgezellen legden gedurende deze drie maanden grote afstanden af, doordat zij dikwijls op één dag twee plaatsen bezochten om het werk der evangelisten gade te slaan en hen te bemoedigen in hun inspanningen om het koninkrijk te vestigen. Deze gehele tweede prediktocht was hoofdzakelijk bedoeld om dit korps van 117 nieuw opgeleide evangelisten praktische ervaring te laten opdoen.

149:0.4 (1668.4) Gedurende deze gehele periode en ook later, tot aan de tijd dat Jezus en de twaalf voor de laatste maal naar Jeruzalem vertrokken, had David Zebedeüs een permanent hoofdkwartier voor het werk van het koninkrijk in het huis van zijn vader te Betsaïda. Dit was het coördinatiecentrum voor het werk van Jezus op aarde en de aflossingsplaats van de koeriersdienst die David onderhield tussen de werkers in de verschillende delen van Palestina en aangrenzende streken. Hij deed dit alles op eigen initiatief, doch met goedkeuring van Andreas. David had veertig tot vijftig koeriers aan het werk in deze inlichtingendienst ten behoeve van het snel toenemende en zich uitbreidende werk van het koninkrijk. Terwijl hij dit werk deed, voorzag hij ten dele in zijn eigen onderhoud door ook enige tijd te besteden aan zijn oude vissershandwerk.

1. De wijdverbreide faam van Jezus

149:1.1 (1668.5) Tegen de tijd dat het kamp te Betsaïda was opgebroken, had de faam van Jezus, vooral als genezer, zich naar alle delen van Palestina en door heel Syrië en de omliggende landen verbreid. Nog wekenlang nadat ze Betsaïda hadden verlaten, bleven de zieken arriveren, en als ze de Meester niet aantroffen en van David vernamen waar hij was, gingen ze hem opzoeken. Op deze tocht verrichtte Jezus geen enkel opzettelijk zogenaamd genezingswonder. Niettemin hervonden tientallen lijdende mensen hun gezondheid en geluk tengevolge van de herstellende kracht van het intense geloofsvertrouwen dat hen ertoe bewoog genezing te zoeken.

149:1.2 (1669.1) Omstreeks de tijd van deze prediktocht begon er zich een reeks eigenaardige, onverklaarbare voorvallen van genezing voor te doen, en dit bleef doorgaan gedurende de rest van Jezus’ leven op aarde. In de loop van deze tocht van drie maanden ondervonden meer dan honderd mannen, vrouwen en kinderen uit Judea, Idumea, Galilea, Syrië, Tyrus en Sidon, en van de overzijde van de Jordaan, de weldadige gevolgen van dit onbewuste genezen door Jezus, en wanneer ze naar hun woonplaatsen waren teruggekeerd, droegen ze bij tot de vergroting van Jezus’ faam. En zij handelden aldus niettegenstaande het feit dat Jezus iedere keer wanneer hij een van deze gevallen van spontane genezing waarnam, degene die deze weldaad had ondervonden, direct opdroeg dit ‘aan niemand te vertellen.’

149:1.3 (1669.2) Ons is nimmer geopenbaard wat er nu precies gebeurde in deze gevallen van spontane of onbewuste genezing. De Meester legde zijn apostelen nooit uit hoe deze genezingen tot stand kwamen, behalve dat hij bij verschillende gelegenheden eenvoudig zei: ‘Ik merk dat er kracht van mij is uitgegaan.’ Bij één gelegenheid, toen hij door een ziekelijk kind werd aangeraakt, zei hij: ‘Ik merk dat er leven van mij is uitgegaan.’

149:1.4 (1669.3) Nu wij niet beschikken over een rechtstreekse uitspraak van de Meester over de natuur van deze genezingen, zou het van onze zijde aanmatigend zijn te gaan uitleggen hoe ze tot stand kwamen, maar het zal wel geoorloofd zijn onze mening weer te geven inzake al zulke genezingsverschijnselen. Wij geloven dat veel van deze klaarblijke wonderen van genezing, zoals voorvielen in de loop van Jezus’ missie op aarde, het gevolg waren van het gelijktijdig optreden van de volgende drie krachtige, machtige en onderling verbonden invloeden:

149:1.5 (1669.4) 1. De aanwezigheid van een sterk, overheersend en levend geloof in het hart van de mens die volhardend genezing zocht, samen met het feit dat zulk een genezing meer werd begeerd terwille van de geestelijk voordelen dan alleen terwille van zuiver lichamelijk herstel.

149:1.6 (1669.5) 2. Samengaand met dit menselijk geloofsvertrouwen, bestond er de grote sympathie en het mededogen van de geïncarneerde, door barmhartigheid gedomineerde Schepper-Zoon van God, die in zijn persoon daadwerkelijk bijna onbeperkte en tijdloze creatieve genezingskrachten en prerogatieven bezat.

149:1.7 (1669.6) 3. Samen met het geloof van het schepsel en het leven van de Schepper, dient ge ook in aanmerking te nemen dat deze God-mens de tot persoon geworden uitdrukking was van de wil van de Vader. Indien in het contact tussen de menselijke nood en de goddelijke kracht om daarin te voorzien, de Vader het niet anders wilde, werden de twee één en vond de genezing plaats, voor de mens Jezus onbewust, maar onmiddellijk onderkend door diens goddelijke natuur. De verklaring van veel van deze gevallen van genezing moet dan ook worden gevonden in een grote wet die ons sinds lang bekend is, namelijk, wat de Schepper-Zoon begeert en de eeuwige Vader wil, IS.

149:1.8 (1669.7) Wij zijn dan ook van mening dat in de persoonlijke tegenwoordigheid van Jezus, bepaalde vormen van diep menselijk geloof letterlijk en waarlijk dwingend waren in de manifestatie van genezing door bepaalde scheppende krachten en persoonlijkheden van het universum die in die tijd zo nauw verbonden waren met de Zoon des Mensen. Wij stellen daarom hier het feit vast dat Jezus dikwijls toeliet dat de mensen in zijn tegenwoordigheid zichzelf genazen door hun krachtig, persoonlijk geloof.

149:1.9 (1670.1) Vele anderen zochten genezing voor geheel zelfzuchtige doeleinden. Een rijke weduwe uit Tyrus kwam met haar gevolg genezing zoeken voor haar vele kwalen, en terwijl zij achter Jezus aan trok door Galilea, bleef ze steeds meer geld aanbieden, alsof de kracht Gods iets was dat door de hoogste bieder gekocht kon worden. Maar ze kreeg nooit enige belangstelling voor het evangelie van het koninkrijk: het was de genezing van haar lichamelijke kwalen, die ze zocht.

2. De houding van het volk

149:2.1 (1670.2) Jezus begreep de gedachten en gevoelens der mensen. Hij wist wat er omging in het mensenhart, en indien zijn onderricht zo gelaten was als hij het bracht, met als enig commentaar de geïnspireerde interpretatie die zijn leven op aarde bood, dan zouden alle volken en alle religies ter wereld spoedig het evangelie van het koninkrijk hebben omhelsd. De welgemeende pogingen van de eerste volgelingen van Jezus om zijn leer opnieuw onder woorden te brengen teneinde deze aanvaardbaarder te maken voor bepaalde volken, rassen en godsdiensten, hadden alleen tot gevolg dat dit onderricht des te minder aanvaardbaar werd voor alle andere naties, rassen en religies.

149:2.2 (1670.3) De Apostel Paulus schreef vele brieven ter onderrichting en vermaning in zijn inspanningen om de leer van Jezus onder de welwillende aandacht te brengen van bepaalde groeperingen in zijn tijd. Andere leraren van het evangelie van Jezus deden hetzelfde, maar geen van hen realiseerde zich dat sommige van deze geschriften later verzameld zouden worden door diegenen die deze zouden uitgeven als de belichaming van het onderricht van Jezus. En dus is het zo, dat ofschoon het zogeheten Christendom meer van het evangelie van de Meester bevat dan enige andere religie, het ook veel omvat dat Jezus niet heeft onderricht. Naast het feit dat vele leringen van de Perzische mysteriën en veel Griekse filosofie in het eerste Christendom werden opgenomen, werden er ook twee grote fouten gemaakt:

149:2.3 (1670.4) 1. De poging om de leer van het evangelie rechtstreeks te doen aansluiten bij de Joodse theologie, zoals wordt geïllustreerd door de Christelijke leerstellingen van de verzoening — de leer dat Jezus de geofferde Zoon was, die aan de strenge gerechtigheid van de Vader zou voldoen en de goddelijke toorn zou verzoenen. Dit onderricht kwam voort uit een lofwaardige poging om het evangelie aanvaardbaarder te maken voor ongelovige Joden. Ofschoon deze pogingen faalden waar het ging om het winnen van de Joden, slaagden ze er maar al te goed in om vele eerlijke zielen in alle volgende generaties te verwarren en van het evangelie te vervreemden.

149:2.4 (1670.5) 2. De tweede grote misslag van de eerste volgelingen van de Meester, een domme fout die alle volgende generaties hardnekkig hebben laten voortbestaan, was om het Christelijke onderricht zo volledig te structureren rond de persoon van Jezus. Deze al te grote nadruk op de persoonlijkheid van Jezus in de theologie van het Christendom heeft ervoor gezorgd dat zijn onderricht in de schaduw kwam te staan, en dit alles heeft het voor Joden, Mohammedanen, Hindoes en andere Oosterse godsdienstige mensen steeds moeilijker gemaakt om de leringen van Jezus te accepteren. Wij zouden niet licht voorbij willen gaan aan de plaats van de persoon van Jezus in een religie die zijn naam zou mogen dragen, maar wij willen niet toestaan dat zijn geïnspireerde leven door deze achting wordt verduisterd, of dat zijn redddende boodschap: het vaderschap van God en de broederschap der mensen, erdoor wordt verdrongen.

149:2.5 (1670.6) Zij die de religie van Jezus onderrichten, zouden andere religies moeten benaderen vanuit de erkenning van de waarheden die men gemeenschappelijk heeft (waarvan vele direct of indirect van de boodschap van Jezus afkomstig zijn) terwijl zij zich ervan zouden dienen te weerhouden zoveel nadruk te leggen op de verschillen.

149:2.6 (1671.1) Hoewel speciaal op dat moment de faam van Jezus hoofdzakelijk was gebaseerd op zijn reputatie als genezer, volgt hier niet uit dat dit ook zo bleef. Naarmate de tijd verstreek, zocht men hem meer en meer voor geestelijke hulp. Maar lichamelijke genezingen spraken nu eenmaal het gewone volk het meest rechtstreeks en onmiddellijk aan. In toenemende mate werd Jezus om hulp gevraagd door hen die ten prooi waren gevallen aan morele slavernij en mentale kwellingen, en onveranderlijk leerde hij hun de weg ter bevrijding. Vaders vroegen zijn raad hoe zij leiding moesten geven aan hun zoons, en moeders kwamen om hulp bij de begeleiding van hun dochters. Zij die in duisternis gezeten waren, kwamen tot hem en hij openbaarde hun het licht des levens. Hij was altijd bereid te luisteren naar het verdriet van de mensheid en hij hielp hen die zijn bijstand zochten altijd.

149:2.7 (1671.2) Toen de Schepper zelf op aarde was, geïncarneerd in de gelijkenis van het sterfelijke vlees, was het onvermijdelijk dat er enige buitengewone dingen zouden gebeuren. Ge dient Jezus echter nooit te benaderen via deze zogenaamde mirakuleuze voorvallen. Leer het wonder te benaderen via Jezus, maar maak niet de fout dat ge Jezus via het wonder benadert. En deze waarschuwing is gerechtvaardigd, ondanks het feit dat Jezus van Nazaret de enige stichter van een religie is, die bovenmateriële daden op aarde heeft verricht.

149:2.8 (1671.3) Het verbazingwekkendste en meest revolutionaire kenmerk van Michaels zending op aarde was zijn houding tegenover vrouwen. In een tijd en generatie toen een man zelfs zijn eigen vrouw niet hoorde te groeten in het openbaar, durfde Jezus op zijn derde tocht door Galilea vrouwen mee te nemen om het evangelie te onderrichten. En hij had de volmaakte moed om dit te doen ondanks het rabbijnse onderricht dat verklaarde dat het ‘beter was de woorden der wet te verbranden dan deze tot vrouwen te spreken.’

149:2.9 (1671.4) In één generatie verhief Jezus vrouwen uit de oneerbiedige veronachtzaming en het slaafse eentonige werk waaraan zij in alle eeuwen blootgesteld waren geweest. Het is dan ook bij uitstek beschamend in de religie die zich veroorloofde Jezus’ naam aan te nemen, dat zij de morele moed miste om dit nobele voorbeeld te volgen in haar latere houding ten opzichte van vrouwen.

149:2.10 (1671.5) Wanneer Jezus zich onder de mensen mengde, merkten zij dat hij geheel vrij was van het bijgeloof van die dagen. Hij was vrij van godsdienstige vooroordelen: hij was nooit onverdraagzaam. Er was niets in zijn hart dat ook maar leek op maatschappelijk antagonisme. Terwijl hij zich voegde naar het goede in de godsdienst van zijn vaderen, aarzelde hij niet om door mensen ingestelde tradities van bijgeloof en slaafsheid te negeren. Hij durfde te leren dat natuurrampen, ongevallen in de tijd en andere rampspoedige voorvallen, geen bezoekingen zijn van het goddelijk oordeel of mysterieuze beschikkingen der Voorzienigheid. Hij veroordeelde openlijk de slaafse toewijding aan zinloze ceremoniën en stelde de bedrieglijkheid van een materialistische eredienst aan de kaak. Stoutmoedig verkondigde hij de geestelijke vrijheid van de mens en durfde hij te onderrichten dat stervelingen in het vlees inderdaad en in waarheid zonen zijn van de levende God.

149:2.11 (1671.6) Jezus reikte boven alle leringen van zijn voorvaderen uit toen hij stoutmoedig reine handen verving door reine harten als het kenmerk van ware religie. Hij stelde de realiteit in de plaats van de traditie en schoof alle pretenties van ijdelheid en schijnheiligheid terzijde. En toch ging deze man Gods die geen vrees kende, zich niet te buiten aan afbrekende kritiek en evenmin gaf hij blijk van een totale verontachtzaming van de godsdienstige, sociale, economische en politieke gebruiken van zijn tijd. Hij was geen strijdlustig revolutionair: hij was voorstander van progressieve evolutie. Hij begon pas aan de afbraak van hetgeen was, wanneer hij zijn medemensen tegelijkertijd het betere kon bieden dat behoorde te zijn.

149:2.12 (1672.1) Jezus’ volgelingen waren hem gehoorzaam zonder dat hij dit van hen eiste. Slechts drie mannen die zijn persoonlijke oproep ontvingen, wezen zijn uitnodiging om discipel te worden af. Er ging van hem een bijzondere aantrekkingskracht uit op de mensen, maar hij was niet dictatoriaal. Hij beval tot vertrouwen, en niemand nam het hem ooit kwalijk als hij een bevel gaf. Hij nam het absolute gezag over zijn discipelen op zich, maar niemand maakte daar ooit bezwaar tegen. Hij stond zijn volgelingen toe hem Meester te noemen.

149:2.13 (1672.2) De Meester werd bewonderd door allen die met hem in aanraking kwamen, behalve door degenen die er diepgewortelde religieuze vooroordelen op na hielden, en zij die meenden politieke gevaren in zijn leer te zien. De mensen waren verbaasd over de originaliteit en het gezaghebbende van zijn onderricht. Zij verwonderden zich over het geduld waarmee hij trage, lastige vragenstellers te woord stond. Hij inspireerde hoop en vertrouwen in het hart van allen die zijn dienstbetoon ontvingen. Alleen degenen die hem niet hadden ontmoet, vreesden hem en hij werd alleen gehaat door degenen die hem beschouwden als de kampioen van de waarheid die bestemd was om het kwaad en de dwaling omver te werpen die zij zich hadden voorgenomen tot elke prijs in stand te zullen houden in hun hart.

149:2.14 (1672.3) Op vriend en vijand oefende hij een sterke, bijzonder fascinerende invloed uit. Menigten volgden hem wekenlang, alleen maar om zijn minzame woorden aan te horen en zijn eenvoudige leven gade te slaan. Toegewijde mannen en vrouwen beminden Jezus met een haast bovenmenselijke genegenheid. En hoe beter zij hem leerden kennen, hoe meer zij hem gingen liefhebben. En dit alles is nog steeds waar; hoe beter de mens deze God-mens leert kennen, hoe meer hij hem zal liefhebben en hem zal navolgen, ook vandaag en in alle toekomende tijd.

3. De vijandigheid van de godsdienstige leiders

149:3.1 (1672.4) Ondanks het feit dat de gewone mensen Jezus en zijn leer zo welwillend ontvingen, raakten de godsdienstige leiders te Jeruzalem steeds meer verontrust en kwamen zij steeds meer in verzet. De Farizeeën hadden een systematische en dogmatische theologie geformuleerd. Jezus was een leraar die onderricht gaf naar de gelegenheid zich voordeed: hij was niet systematisch in zijn onderricht. Jezus leerde niet zozeer vanuit de wet als wel vanuit het leven, door gelijkenissen. (En wanneer hij een gelijkenis gebruikte om zijn boodschap toe te lichten, was het zijn bedoeling slechts één aspect van het verhaal voor dat doel te gebruiken. Door allegorieën te maken van zijn gelijkenissen, kan men vele verkeerde ideeën inzake het onderricht van Jezus opdoen.)

149:3.2 (1672.5) De godsdienstige leiders te Jeruzalem werden haast uitzinnig tengevolge van de bekering van de jonge Abraham die kort geleden had plaatsgevonden en door de desertie van de drie spionnen die door Petrus waren gedoopt en nu samen met de evangelisten deelnamen aan deze tweede prediktocht door Galilea. De Joodse leiders raakten steeds meer verblind door vrees en vooroordeel, terwijl hun hart zich verhardde doordat zij de aanlokkelijke waarheden van het evangelie van het koninkrijk bleven afwijzen. Wanneer mensen zich afsluiten voor het appèl van de geest die in hen woont, kan er niet veel worden gedaan om hun houding te veranderen.

149:3.3 (1672.6) Toen Jezus voor het eerst samenkwam met de evangelisten in het kamp te Betsaïda, zei hij aan het eind van zijn toespraak: ‘Ge moet eraan denken dat de mensen lichamelijk en mentaal — emotioneel — individueel verschillend reageren. Het enige wat uniform is bij de mensen is de inwonende geest. Ofschoon de goddelijke geesten onderling iets kunnen verschillen in de aard en omvang van hun ervaring, reageren zij op uniform op alle geestelijke beroep dat op hen gedaan wordt. Slechts door deze geest, en door een beroep te doen op deze geest, kan de mensheid ooit eenheid en broederschap bereiken.’ Maar vele leiders van de Joden hadden de deur van hun hart gesloten voor het geestelijke beroep dat het evangelie op hen deed. Vanaf deze dag bleven zij onophoudelijk plannen smeden en samenzweren om de ondergang van de Meester te bewerkstelligen. Zij waren ervan overtuigd dat Jezus gevangengenomen, veroordeeld en ter dood gebracht moest worden als een godsdienstige overtreder, als iemand die de kardinale leerstellingen van de heilige Joodse wet met voeten trad.

4. De voortgang van de prediktocht

149:4.1 (1673.1) Jezus trad zeer weinig in het openbaar op gedurende deze prediktocht, maar hij leidde veel avondklassen van gelovigen in de meeste steden en dorpen waar hij ook maar met Jakobus en Johannes verbleef. Op een van deze avondsessies stelde een van de jongere evangelisten Jezus een vraag over woede, en in antwoord hierop zei de Meester onder meer het volgende:

149:4.2 (1673.2) ‘Woede is een materiële manifestatie die, in het algemeen gesproken, aangeeft in hoeverre de geestelijke natuur er niet in is geslaagd de gecombineerde verstandelijke en fysieke naturen te beheersen. Woede is een aanduiding van uw tekort aan verdraagzame broederlijke liefde, plus uw tekort aan zelfrespect en zelfbeheersing. Woede is schadelijk voor de gezondheid, verlaagt het bewustzijn en vormt een belemmering voor de geest-leraar van ’s mensen ziel. Hebt ge niet in de Schrift gelezen dat “gramschap de dwaas doodt” en dat de mens “zichzelf verscheurt in zijn toorn”? Dat “hij die niet snel toornig wordt, groot van begrip is,” terwijl “hij die opvliegend is, de dwaasheid ten top voert.”? Gij weet allen dat “een zachtmoedig antwoord de toorn afwendt,” en hoe “kwetsende woorden toorn opwekken.” “Tact wendt de toorn af,” terwijl “hij die zichzelf niet beheerst is als een stad zonder muren die onverdedigbaar is.” “Gramschap is wreed en toorn is verschrikkelijk.” “Vertoornde mensen doen twist ontstaan, terwijl woedende mensen hun overtredingen vermenigvuldigen.” “Wees niet opvliegend, want toorn huist in het gemoed der dwazen.”’ Voordat Jezus ophield te spreken, zei hij nog: ‘Laat uw hart zo door liefde worden beheerst, dat uw geest-geleider weinig moeite zal hebben u te verlossen van de neiging om toe te geven aan de uitbarstingen van dierlijke woede die niet kunnen samengaan met de staat van goddelijk zoonschap.’

149:4.3 (1673.3) Bi j deze zelfde gelegenheid sprak de Meester tot de groep over de wenselijkheid van het bezit van een evenwichtig karakter. Hij erkende dat het voor de meeste mensen noodzakelijk was zich te wijden aan de beheersing van een beroep, doch hij betreurde alle neiging tot over-specialisatie, tot bekrompen en beperkt worden in de activititeiten van het leven. Hij vroeg aandacht voor het feit dat iedere deugd, wanneer zij tot het uiterste wordt doorgevoerd, tot ondeugd kan worden. Jezus predikte altijd matigheid en onderrichtte consequentie — proportionele regeling van de levensproblemen. Hij legde uit dat al te veel medegevoel en medelijden kunnen ontaarden in ernstige emotionele onevenwichtigheid; dat enthousiasme zich kan ontwikkelen tot fanatisme. Hij sprak over een van hun vroegere metgezellen, wiens fantasie hem had meegesleept in visionaire, onpraktische ondernemingen. Tegelijk waarschuwde hij hen voor de gevaren van de saaiheid van een al te conservatieve middelmatigheid.

149:4.4 (1673.4) En toen sprak Jezus over de gevaren van moed en geloof, hoe deze onbezonnen zielen soms verleiden tot roekeloosheid en aanmatiging. Hij liet eveneens zien hoe voorzichtigheid en bedachtzaamheid, wanneer deze te ver worden doorgevoerd, tot lafheid en mislukking leiden. Hij riep zijn toehoorders op om te streven naar originaliteit, terwijl ze alle neiging tot excentriciteit moesten schuwen. Hij bepleitte sympathie zonder sentimentaliteit, vroomheid zonder schijnheiligheid. Hij onderrichte eerbied zonder vrees en bijgeloof.

149:4.5 (1674.1) Het was niet zozeer wat Jezus onderrichtte aangaande het evenwichtige karakter dat indruk maakte op zijn metgezellen, als wel het feit dat zijn eigen leven zulk een welsprekend voorbeeld was van hetgeen hij leerde. Hij leefde te midden van spanning en storm, doch hij wankelde nooit. Zijn vijanden legden hem voortdurend lagen, maar hij werd er nooit in gevangen. De wijzen en geleerden trachtten hem te doen struikelen, maar hij beging geen misstap. Zij trachtten hem in de war te brengen in het debat, maar zijn antwoorden waren immer verhelderend, waardig en afdoend. Wanneer hij in zijn betoog werd onderbroken door veelsoortige vragen, waren zijn antwoorden altijd betekenisvol en definitief. Hij nam nimmer zijn toevlucht tot minderwaardige methoden om het hoofd te bieden aan de voortdurende druk van zijn vijanden, die niet aarzelden gebruik te maken van allerlei valse, onbillijke en onrechtvaardige manieren om hem aan te vallen.

149:4.6 (1674.2) Hoewel het een feit is dat vele mannen en vrouwen zich onverdroten moeten wijden aan het uitoefenen van een bepaald beroep voor hun levensonderhoud, is het niettemin zeer wenselijk dat mensen zich op breed cultureel gebied vertrouwd maken met het leven zoals het zich op aarde afspeelt. Werkelijk ontwikkelde personen zijn er niet tevreden mee om onwetend te blijven ten aanzien van het leven en werken van hun medemensen.

5. Onderricht over tevredenheid

149:5.1 (1674.3) Toen Jezus de groep evangelisten bezocht die onder het toezicht van Simon Zelotes werkte, vroeg deze tijdens hun avondbespreking aan de Meester: ‘Waarom zijn sommige mensen zoveel gelukkiger en tevredener dan anderen? Is tevredenheid een zaak van religieuze ervaring?’ In antwoord op de vraag van Simon zei Jezus onder meer:

149:5.2 (1674.4) ‘Simon, sommige mensen zijn van nature gelukkiger dan anderen. Buitengewoon veel hangt af van de bereidheid van de mens om zich te laten leiden en richten door de geest van de Vader die in hem woont. Heb je in de Schrift niet de woorden van de wijze gelezen: “De geest van de mens is de kaars van de Heer, die alle schuilhoeken van het hart doorzoekt?” En ook dat zulke door de geest geleide stervelingen zeggen: “De meetsnoeren vielen mij in lieflijke dreven, ja, mijn erfdeel bekoort mij.” “Beter is het weinige van de rechtvaardige dan de rijkdom van vele goddelozen,” want “een goed mens zal vanuit zijn eigen innerlijk verzadigd worden.” “Een blij hart geeft een blij gezicht en is een voortdurend feest. Beter is een weinig in eerbied voor de Heer, dan een grote schat en onrust daarbij. Beter een schotel groenten waar liefde heerst, dan een gemeste os en haat daarbij. Beter een weinig met gerechtigheid dan grote inkomsten zonder rechtschapenheid.” “Een vrolijk hart doet goed als een medicijn.” “Beter een handvol in gemoedsrust dan overvloed met treurnis en kwelling des geestes.”

149:5.3 (1674.5) ‘Veel van ’s mensen verdriet komt voort uit zijn teleurgestelde ambities en zijn gekwetste trots. Ofschoon de mensen het aan zichzelf verplicht zijn om het beste te maken van hun leven op aarde, moeten zij, wanneer zij zich op deze wijze oprecht hebben ingespannen, hun lot blijmoedig aanvaarden en met vindingrijkheid het beste maken van wat hun is ten deel gevallen. De moeilijkheden van de mens vinden maar al te vaak hun oorsprong in de angstbodem van zijn eigen natuurlijke hart. “De boze slaat op de vlucht zonder dat iemand hem vervolgt.” “De bozen zijn als de woelige zee, want zij kan niet tot rust komen, maar haar wateren woelen slijk en modder op; er is geen vrede voor de boze, zegt God.”

149:5.4 (1674.6) ‘Zoek dus niet naar valse vrede en voorbijgaande vreugde, maar veeleer naar de stoutmoedigheid van het geloof en de zekerheden van het goddelijke zoonschap, die evenwicht, tevredenheid en allerhoogste vreugde in de geest geven.’

149:5.5 (1675.1) Jezus beschouwde deze wereld geenszins als een ‘tranendal.’ Hij zag haar veeleer als het ‘dal waar de ziel ontstaat,’ het geboorteland van de eeuwige, onsterfelijke geesten die opklimmen naar het Paradijs.

6. De ‘vreze des Heren’

149:6.1 (1675.2) In Gamala gebeurde het dat Filippus tijdens de avondbespreking tegen Jezus zei: ‘Meester, waarom is het dat de Schrift ons opdraagt “de Heer te vrezen,” terwijl u wilt dat we ons naar de Vader in de hemel richten zonder vrees? Hoe moeten we deze leringen met elkaar in overeenstemming brengen?’ En Jezus antwoordde Filippus met de woorden:

149:6.2 (1675.3) ‘Kinderen, ik ben niet verbaasd dat jullie zulke vragen stelt. In het begin kon de mens alleen door vrees eerbied leren, maar ik ben gekomen om de liefde van de Vader te openbaren, zodat jullie zullen worden aangetrokken tot de verering van de Eeuwige doordat in jullie, als zonen, de liefhebbende erkenning en beantwoording van de diepe, volmaakte liefde van de Vader wordt opgeroepen. Ik wil jullie graag bevrijden van de knechtschap waardoor je je door slaafse vrees drijft tot ergerlijke dienstbaarheid aan een jaloerse, toornige Koning-God. Ik wil jullie graag onderrichten in de Vader-zoon-verhouding van God en mens, zodat jullie vol vreugde binnengeleid moogt worden in de sublieme, verheven vrije verering van een liefhebbende, rechtvaardige en barmhartige Vader-God.

149:6.3 (1675.4) ‘De “vreze des Heren” heeft verschillende betekenissen gehad in de loop der tijden, zij heeft zich uit vrees, via angst en ontzetting, tot ontzag en eerbied ontwikkeld. En nu zou ik jullie van eerbied verder, via onderkenning, realisatie en waardering, omhoog willen leiden naar liefde. Wanneer de mens alleen maar de werken van God onderkent, wordt hij bewogen tot vrees voor de Allerhoogste, maar wanneer de mens de persoonlijkheid en het karakter van de levende God begint te begrijpen en te ervaren, wordt hij steeds sterker bewogen tot liefde voor zulk een goede, volmaakte, universele en eeuwige Vader. En de missie van de Zoon des Mensen op aarde bestaat nu precies uit het bewerkstelligen van deze verandering in de verhouding van de mens tot God.

149:6.4 (1675.5) ‘Intelligente kinderen vrezen hun vader niet opdat zij goede gaven uit zijn hand mogen ontvangen; omdat zij echter reeds de overvloed aan goede dingen hebben ontvangen die hun zijn geschonken doordat de liefde van de vader voor zijn zoons en dochters hem dit dicteert, worden deze zeer beminde kinderen ertoe bewogen hun vader te beminnen uit responsieve onderkenning van en waardering voor zijn vrijgevige weldadigheid. De goedheid van God leidt tot berouw, de weldadigheid Gods leidt tot dienstbaarheid, de barmhartigheid van God leidt tot redding, terwijl de liefde van God tot intelligente, vrijmoedige godsverering voert.

149:6.5 (1675.6) ‘Jullie voorvaderen vreesden God omdat hij machtig en mysterieus was. Jullie zullen hem aanbidden omdat hij luisterrijk is in liefde, overvloeit van barmhartigheid, en heerlijk is in waarheid. De macht van God verwekt vrees in het hart van de mens, maar de edelheid en rechtvaardigheid van zijn persoonlijkheid verwekken eerbied, liefde en bereidwillige aanbidding. Een gehoorzame, liefhebbende zoon voelt zelfs voor een machtige en edele vader geen vrees of ontzetting. Ik ben in de wereld gekomen om liefde in de plaats te stellen van vrees, vreugde in de plaats van smart, vertrouwen in de plaats van ontzetting, liefhebbende dienstbaarheid en waarderende verering in de plaats van slaafse knechtschap en betekenisloze ceremoniën. Maar voor hen die in duisternis zijn gezeten, geldt nog steeds dat “de vreze des Heren het begin van wijsheid is”. Wanneer het licht echter voller schijnt, worden de zonen van God er veeleer toe bewogen de Oneindige te prijzen om wat hij is, dan hem te vrezen om wat hij doet.

149:6.6 (1675.7) ‘Wanneer kinderen nog jong en onnadenkend zijn, moeten ze noodzakelijkerwijs vermaand worden om hun ouders te eren; maar wanneer ze ouder worden en wat meer waardering krijgen voor het genot van de ouderlijke zorg en bescherming, bereiken zij, via begripvol respect en toenemende liefde, dat niveau van ervaring waar zij hun ouders daadwerkelijk liefhebben om wat deze zijn, meer dan om wat zij gedaan hebben. De vader houdt van nature van zijn kind, maar het kind moet zijn liefde voor de vader ontwikkelen, van vrees voor wat de vader kan doen, via ontzag, ontzetting, afhankelijkheid en eerbied, tot de waarderende, toegenegen achting van liefde.

149:6.7 (1676.1) ‘Jullie is geleerd dat ge “God moet vrezen en zijn geboden onderhouden, daar dat de gehele plicht van de mens is.” Maar ik ben gekomen om jullie een nieuw, hoger gebod te geven. Ik wil jullie leren om “God lief te hebben en te leren zijn wil te doen, want dit is het hoogste voorrecht van de bevrijde zonen van God.” Jullie vaderen werd geleerd om “God — de Almachtige Koning — te vrezen.” Ik leer jullie “Heb God — de albarmhartige Vader — lief.”

149:6.8 (1676.2) ‘Het koninkrijk des hemels, dat ik ben komen verkondigen, kent geen hoge, machtige koning: dit koninkrijk is een goddelijke familie. Het universeel erkende en onvoorwaardelijk vereerde middelpunt en hoofd van deze wijdverbreide broederschap van intelligente wezens is mijn Vader en jullie Vader. Ik ben zijn Zoon, en jullie zijn ook zijn zonen. Derhalve is het eeuwig waar dat jullie en ik broeders zijn in de hemelse staat, en te meer sinds wij broeders zijn geworden in het vlees van het leven op aarde. Houd dus op God te vrezen als een koning of hem te dienen als een meester: leer hem te eerbiedigen als de Schepper; eer hem als de Vader van je geest-jeugd; heb hem lief als een verdediger die zich over je ontfermt, en vereer hem uiteindelijk als de liefhebbende, alwijze Vader van je rijpere geestelijke besef en waardering.

149:6.9 (1676.3) ‘Uit jullie verkeerde voorstellingen van de Vader in de hemel spruiten jullie valse ideeën van nederigheid voort en ontspringt veel van jullie hypocrisie. De mens is van natuur en oorsprong misschien een worm in het stof, maar wanneer de geest van mijn Vader in hem komt wonen, wordt deze mens goddelijk in zijn bestemming. De geschonken geest van mijn Vader zal zeker terugkeren tot zijn goddelijke bron en het universum-niveau van zijn oorsprong, en de menselijke ziel van de sterfelijke mens, die het herboren kind van deze inwonende geest zal zijn geworden, zal zeker samen met de goddelijke geest opklimmen naar de tegenwoordigheid zelve van de eeuwige Vader.

149:6.10 (1676.4) ‘Nederigheid past inderdaad de sterveling die al deze geschenken van de Vader in de hemel ontvangt, al kleeft er goddelijke waardigheid aan al deze geloofskandidaten voor de eeuwige opklimming in het hemelse koninkrijk. De betekenisloze, slaafse praktijken van een ostentatieve, valse nederigheid zijn onverenigbaar met de appreciatie van de bron van je heil en de onderkenning van de bestemming van je uit de geest geboren ziel. Nederigheid voor God is geheel passend in de diepte van je hart; deemoedigheid in het aangezicht van de mensen is aanbevelenswaardig, maar de hyprocisie van zelfbewuste en naar aandacht hunkerende nederigheid is kinderachtig en de verlichte zonen van het koninkrijk onwaardig.

149:6.11 (1676.5) ‘Jullie doet er goed aan deemoedig te zijn tegenover God en zelfbeheersing te tonen tegenover de mensen, maar laat je deemoedigheid van geestelijke oorsprong zijn, en niet de zelfmisleidende vertoning van een zelf-bewust gevoel van eigengereide superioriteit. De profeet sprak verstandig toen hij zei: “Wandel nederig met God,” want ofschoon de Vader in de hemel de Oneindige en de Eeuwige is, woont hij ook “bij hem die berouwvol van gemoed en nederig van geest is.” Mijn Vader veracht trots, verfoeit schijnheiligheid en verafschuwt ongerechtigheid. Het was om nadruk te leggen op de waarde van oprechtheid en volmaakt vertrouwen in de liefhebbende ondersteuning en getrouwe leiding van de hemelse Vader, dat ik zo vaak naar het kleine kind heb verwezen als illustratie van de instelling van het bewustzijn en de reactie van de geest die van wezenlijk belang zijn voor de intrede van de sterfelijke mens in de geest-werkelijkheden van het koninkrijk des hemels.

149:6.12 (1677.1) ‘De Profeet Jeremia beschreef vele stervelingen heel goed toen hij sprak: “Met uw mond zijt ge dicht bij God, maar in uw hart zijt ge verre van hem.” En hebben jullie ook niet die huiveringwekkende waarschuwing van de profeet gelezen, waar hij sprak: “De priesters geven er onderricht voor loon, en de profeten plegen er waarzeggerij voor geld. Tegelijkertijd wenden zij vroomheid voor en verklaren zij dat de Heer met hen is.” Zijn jullie niet terdege gewaarschuwd voor hen die “met hun naaste van vrede spreken, terwijl er boosheid in hun hart is”, zij die “vleien met de lippen, terwijl ze hun hart hebben verpand aan bedrog”? Van alle smarten van een man van goed vertrouwen is er geen zo verschrikkelijk als “te worden gewond in het huis van een vriend die men heeft vertrouwd.”’

7. De terugkeer naar Betsaïda

149:7.1 (1677.2) In overleg met Petrus en met instemming van Jezus, had Andreas aan David te Betsaïda opdracht gegeven om naar de verschillende groepen predikers koeriers te zenden, met instructies om de tocht te beëindigen en op donderdag, 30 december, te eniger tijd naar Betsaïda terug te keren. Tegen de tijd voor het avondmaal op die regenachtige dag, was de hele groep der apostelen, met de evangelisten die onderricht hadden gegeven, ten huize van Zebedeüs aangekomen.

149:7.2 (1677.3) De groep bleef gedurende de Sabbatdag bij elkaar, er was onderdak voor hen in de huizen in Betsaïda en het nabijgelegen Kafarnaüm. Hierna kreeg de hele groep een verlof van twee weken om naar huis te gaan naar hun familie, om vrienden te gaan bezoeken, of te gaan vissen. De twee of drie dagen die zij te Betsaïda met elkaar doorbrachten, waren zeer opbeurend en inspirerend; zelfs de oudere leraren werden gesticht door de jonge predikers toen dezen hun ervaringen vertelden.

149:7.3 (1677.4) Van de 117 evangelisten die deelnamen aan deze tweede prediktocht door Galilea, doorstonden maar ongeveer vijfenzeventig de proef van daadwerkelijke ervaring en stelden zich opnieuw beschikbaar aan het einde van het verlof van twee weken. Jezus bleef met Andreas, Petrus, Jakobus en Johannes ten huize van Zebedeüs en besteedde veel tijd aan besprekingen over het welzijn en de uitbreiding van het koninkrijk.

Información de fondo

AfdrukkenAfdrukken

Urantia Foundation, 533 W. Diversey Parkway, Chicago, IL 60614, USA
Telefoon: +1-773-525-3319
© Urantia Foundation. Alle rechten voorbehouden