Verhandeling 181 - Laatste aansporingen en waarschuwingen

   
   Paragraaf Nummers: Aan | Uit
AfdrukkenAfdrukken

Het Urantia Boek

Verhandeling 181

Laatste aansporingen en waarschuwingen

181:0.1 (1953.1) NADAT Jezus zijn afscheidstoespraak tot de elf apostelen had beëindigd, praatte hij nog een tijdje ongedwongen met hen en haalde hij vele ervaringen op die hen als groep en individueel aangingen. Eindelijk begon het deze Galileërs te dagen dat hun vriend en leraar hen spoedig zou verlaten, en hun hoop klampte zich nu vast aan de belofte dat hij na korte tijd weer bij hen zou zijn, maar zij waren geneigd te vergeten dat deze terugkomst ook maar een bezoek van korte duur zou zijn. Velen van de apostelen en de voornaamste discipelen dachten werkelijk dat deze belofte om voor korte tijd terug te komen (de tijd tussen de opstanding en de hemelvaart) aangaf dat Jezus slechts wegging om een kort bezoek aan zijn Vader te brengen, waarna hij zou terugkeren om het koninkrijk te stichten. En deze interpretatie van hetgeen hij had gezegd, stemde overeen zowel met hun vooropgezette meningen als met hun vurige hoop. Aangezien de overtuigingen die zij hun leven lang hadden gekoesterd en hun hoop dat hun wens vervuld zou worden, aldus overeenstemden, viel het hun niet moeilijk om een interpretatie van de woorden van de Meester te vinden, die hun intense verlangens zou rechtvaardigen.

181:0.2 (1953.2) Nadat de afscheidsrede was besproken en bij hen begon te bezinken, riep Jezus de apostelen weer tot de orde en begon hun zijn laatste aansporingen en waarschuwingen te geven.

1. De laatste bemoedigende woorden

181:1.1 (1953.3) Toen de elf weer hadden plaatsgenomen, ging Jezus staan en sprak hen als volgt toe: ‘Zolang ik in het vlees bij jullie ben, kan ik slechts één individueel persoon zijn bij jullie en in de hele wereld. Maar wanneer ik bevrijd zal zijn van deze bekleding van sterfelijke aard zal ik in staat zijn om terug te keren als een geest-inwoner in ieder van jullie en in alle anderen die in dit evangelie van het koninkrijk geloven. Op deze wijze zal de Zoon des Mensen een geestelijke incarnatie worden in de zielen van alle ware gelovigen.

181:1.2 (1953.4) ‘Wanneer ik teruggekeerd ben om in jullie te leven en door jullie te werken, kan ik jullie des te beter verder leiden door dit leven en jullie gids zijn door de vele verblijfplaatsen van het toekomstige leven in de hemel der hemelen. Het leven in de eeuwige schepping van de Vader is geen eindeloze rust van ledigheid en zelfzuchtig gemak, maar veeleer een onophoudelijke vooruitgang in deugd, waarheid en heerlijkheid. Iedere standplaats van de zeer vele in het huis van mijn Vader is een halteplaats, een leven dat bedoeld is om jullie voor te bereiden op het eerstvolgende daarna. En zo zullen de kinderen des lichts voortgaan van heerlijkheid tot heerlijkheid, totdat zij de goddelijke staat bereiken waarin zij geestelijk volmaakt worden, zoals ook de Vader volmaakt is in alle dingen.

181:1.3 (1953.5) ‘Indien jullie mij wilt navolgen wanneer ik van jullie heenga, span je dan ernstig in om te leven in overeenstemming met de geest van mijn onderricht en met het ideaal van mijn leven — het doen van de wil van mijn Vader. Doe dat, inplaats van te trachten mijn natuurlijke leven in het vlees, zoals ik dit noodzakelijkerwijs op deze wereld heb moeten leiden, te imiteren.

181:1.4 (1954.1) ‘De Vader heeft mij in deze wereld gezonden, maar slechts enkelen van jullie hebben verkozen mij volledig te aanvaarden. Ik zal mijn geest uitstorten op alle vlees, maar niet alle mensen zullen deze nieuwe leraar willen aanvaarden als leidsman en raadsman van hun ziel. Maar allen die hem metterdaad zullen aannemen, zullen worden verlicht, gereinigd en bemoedigd. En deze Geest van Waarheid zal in hen een bron van levend water worden, die zal opwellen tot in het eeuwige leven.

181:1.5 (1954.2) ‘Nu ik op het punt sta van jullie heen te gaan, wil ik woorden van vertroosting en bemoediging tot jullie spreken. Vrede laat ik jullie: mijn vrede geef ik jullie. Ik schenk deze gaven niet zoals de wereld dit doet — in een bepaalde hoeveelheid — maar ik geef een ieder van jullie al hetgeen hij wil aanvaarden. Laat jullie hart niet in beroering geraken, noch bevreesd worden. Ik heb de wereld overwonnen en in mij zullen jullie allen triomferen door geloof. Ik heb jullie gewaarschuwd dat de Zoon des Mensen gedood zal worden, maar ik verzeker jullie dat ik zal terugkomen voordat ik naar de Vader ga, zij het slechts voor een korte tijd. En nadat ik ben opgevaren naar de Vader, zal ik zeer stellig de nieuwe leraar zenden om bij jullie te zijn en zelfs in je hart te wonen. Wanneer je dit alles ziet gebeuren, wordt dan niet ontzet, maar gelooft, aangezien je alles van te voren hebt geweten. Ik heb jullie liefgehad met een grote liefde, en ik zou jullie ook niet willen verlaten, maar het is de wil van de Vader. Mijn uur is gekomen.

181:1.6 (1954.3) ‘Twijfelt niet aan al deze waarheden, zelfs niet wanneer jullie door vervolging allerwegen verstrooid zult zijn en terneergeslagen door veel smart. Wanneer je het gevoel hebt alleen te zijn in de wereld, zal jullie isolement mij bekend zijn, net zoals mijn isolement jullie bekend zal zijn wanneer jullie uit elkaar zult worden gedreven, ieder naar zijn eigen plaats, en jullie de Zoon des Mensen in de handen van zijn vijanden moet achterlaten. Maar ik ben nooit alleen: de Vader is altijd bij mij. Zelfs op dat moment zal ik voor jullie bidden. En al deze dingen heb ik jullie gezegd opdat je vrede moogt hebben, en dat in overvloediger mate. In deze wereld zullen jullie rampspoed kennen, maar weest welgemoed, ik heb getriomfeerd in de wereld en jullie de weg gewezen naar eeuwige vreugde en altijddurend dienstbetoon.’

181:1.7 (1954.4) Jezus schenkt vrede aan hen die met hem Gods wil doen, maar een vrede die anders is dan de vreugden en voldoeningen van deze materiële wereld. Ongelovige materialisten en fatalisten kunnen alleen hopen op twee soorten vrede en vertroosting voor de ziel: zij moeten ofwel stoïcijnen zijn, vastbesloten met standvastige onverschrokkenheid het onvermijdelijke onder ogen te zien en het ergste te verduren; of zij moeten optimisten zijn, zich steeds te goed doend aan de hoop die eeuwig in het hart van de mens opwelt, en vergeefs verlangend naar een vrede die nooit werkelijk komt.

181:1.8 (1954.5) Een zekere mate van zowel stoïcisme als optimisme komt wel van pas in het leven op aarde, maar geen van beide heeft ook maar iets te maken met die prachtige vrede die de Zoon Gods aan zijn broeders in het vlees schenkt. De vrede die Michael aan zijn kinderen op aarde geeft, is dezelfde vrede waarvan zijn eigen ziel was vervuld toen hij zelf als sterfelijk mens in het vlees op deze, uw eigen wereld, leefde. De vrede van Jezus is de vreugde en voldoening van de mens die God kent en die de zege heeft behaald dat hij geheel heeft geleerd hoe hij de wil van God kan doen, terwijl hij het sterfelijke leven in het vlees leidt. De gemoedsrust van Jezus berustte op een absoluut menselijk geloofsvertrouwen in de feitelijke werkelijkheid van de wijze en meevoelende alzorg van de goddelijke Vader. Jezus had moeilijkheden op aarde, men heeft hem zelfs ten onrechte de ‘man van smarten’ genoemd, maar in en door al deze ervaringen heen kende hij de vertroosting van het vertrouwen dat hem altijd kracht gaf om zijn levensdoel door te zetten, in de volle zekerheid dat hij de wil van de Vader volbracht.

181:1.9 (1954.6) Jezus was vastbesloten zijn missie te volvoeren, en deed dit met volle toewijding en volharding, maar hij was geen ongevoelige, verharde stoïcijn; hij trachtte altijd de blijmoedige aspecten te zien van wat hij in zijn leven ervoer, maar hij was geen blinde, zichzelf misleidende optimist. De Meester wist alles wat hem zou overkomen, en hij was onbevreesd. Toen hij zijn vrede had geschonken aan elk van zijn volgelingen, kon hij consequent zeggen: ‘Laat je hart niet in beroering raken, noch bevreesd zijn.’

181:1.10 (1955.1) De vrede van Jezus is dus de vrede en zekerheid van een zoon die ten volle gelooft dat zijn loopbaan in de tijd en de eeuwigheid veilig en geheel onder de hoede en zorg zijn van een alwijze, al-liefhebbende en almachtige geest-Vader. En dit is inderdaad een vrede die het begrip van het sterfelijk denken te boven gaat, maar die ten volle genoten kan worden in het hart van de gelovige mens.

2. Persoonlijke aansporingen ten afscheid

181:2.1 (1955.2) De Meester was nu klaar met zijn afscheidsinstructies en zijn laatste aansporingen aan de apostelen als groep. Vervolgens ging hij rond om hen individueel vaarwel te zeggen en om ieder een woord van persoonlijke raad te geven, tezamen met zijn afscheidszegen. De apostelen zaten nog net zo aan tafel als ze aanvankelijk waren gaan zitten om deel te nemen aan het Laatste Avondmaal, en toen de Meester de tafel rondging om met hen te praten, stond iedere apostel op wanneer Jezus het woord tot hem richtte.

181:2.2 (1955.3) Tot Johannes zei Jezus: ‘Johannes, jij bent de jongste van mijn broeders. Jij bent mij zeer nabij geweest, en ofschoon ik jullie allen bemin met dezelfde liefde die een vader aan zijn zonen schenkt, werd jij door Andreas aangewezen als een van de drie die altijd bij mij in de buurt moesten zijn. Bovendien ben je veel voor mij opgetreden in zaken die mijn aardse familie betreffen, en daarmee moet je doorgaan. Ik ga dan ook naar de Vader, Johannes, in het volle vertrouwen dat jij zult blijven waken over de mijnen in het vlees. Zorg dat de verwarring ten aanzien van mijn missie waarin zij nu verkeren, je er in geen enkel opzicht van weerhoudt om hun alle sympathie, raad en hulp te geven, net zoals ik, zoals je weet, zou doen wanneer ik in het vlees zou blijven. En wanneer zij allen het licht zullen gaan zien en het koninkrijk ten volle binnen zullen gaan, reken ik er op dat, hoewel jullie allen hen met blijdschap zult verwelkomen, jij, Johannes, dat namens mij zult doen.

181:2.3 (1955.4) ‘Nu de uren zijn aangebroken die de afsluiting van mijn aardse loopbaan vormen, moet je dicht in mijn buurt blijven, zodat ik je eventueel een boodschap kan geven betreffende mijn familie. Wat het werk betreft dat mijn Vader mij heeft opgedragen, dat is nu beëindigd met uitzondering van mijn dood in het vlees, en ik ben gereed om deze laatste beker te drinken. Maar wat de verantwoordelijkheden betreft die mijn aardse vader, Jozef, mij heeft nagelaten en waaraan ik gedurende mijn leven aandacht gegeven heb, moet ik me nu op jou verlaten om in al deze zaken voor mij op te treden. Ik heb jou uitgekozen om dit voor mij te doen, Johannes, omdat jij de jongste bent en dus zeer waarschijnlijk langer dan de andere apostelen zult leven.

181:2.4 (1955.5) ‘Eens hebben we jou en je broer zonen van de donder genoemd. Toen je bij ons kwam, was je eigengereid en onverdraagzaam, maar je bent erg veranderd sinds je mij vroeg om vuur te doen neerkomen op onwetende, onnadenkende ongelovigen. En je moet nog meer veranderen. Jij dient de apostel te worden van het nieuwe gebod dat ik jullie vanavond heb gegeven. Wijd je leven aan het onderrichten van je broeders hoe ze elkaar moeten liefhebben, net zoals ik jullie heb liefgehad.’

181:2.5 (1955.6) Terwijl Johannes Zebedeüs daar in de bovenzaal stond en hem de tranen over de wangen liepen, keek hij de Meester recht in de ogen en zei: ‘Dat zal ik doen, mijn Meester, maar hoe kan ik leren mijn broeders meer lief te hebben?’ En toen antwoordde Jezus: ‘Je zult je broeders meer leren liefhebben wanneer je eerst leert om hun Vader in de hemel meer lief te hebben, en wanneer je meer echte belangstelling hebt gekregen voor hun welzijn in tijd en eeuwigheid. En al zulke menselijke belangstelling wordt bevorderd door begripvolle sympathie, onbaatzuchtige dienstbaarheid en onbeperkte vergevingsgezindheid. Niemand dient neer te kijken op je jeugdige leeftijd, maar ik roep je op om altijd naar behoren rekening te houden met het feit dat een hogere leeftijd vaak ervaring vertegenwoordigt, en dat niets in de zaken der mensen daadwerkelijke ervaring kan vervangen. Streef ernaar om in vrede met alle mensen te leven, vooral met je vrienden in de broederschap van het hemelse koninkrijk. En, Johannes, denk er steeds aan dat je niet moet redetwisten met hen die je voor het koninkrijk wilt winnen.’

181:2.6 (1956.1) Vervolgens liep de Meester langs zijn eigen plaats en bleef een ogenblik staan naast die van Judas Iskariot. De apostelen waren nogal verwonderd dat Judas nog steeds niet was teruggekomen en zij waren heel benieuwd te weten waarom het gelaat van Jezus zo’n bedroefde uitdrukking vertoonde toen hij bij de lege zetel van de verrader stond. Geen van hen, behalve misschien Andreas, koesterde echter ook maar het geringste vermoeden dat hun penningmeester was weggegaan om zijn Meester te verraden, zoals Jezus hun eerder die avond tijdens het avondmaal te verstaan had gegeven. Er was zoveel gebeurd, dat ze op dat moment de aankondiging van de Meester dat één van hen hem zou verraden, totaal waren vergeten.

181:2.7 (1956.2) Jezus ging nu naar Simon Zelotes, die opstond en de volgende raadgeving te horen kreeg: ‘Je bent een ware zoon van Abraham, maar wat een moeite heeft het me gekost om te proberen van jou een zoon van dit hemelse koninkrijk te maken. Ik heb je lief en al je broeders hebben je eveneens lief. Ik weet dat je mij ook liefhebt, Simon, en dat je ook van het koninkrijk houdt, maar je bent er nog steeds op uit om dit koninkrijk te doen komen zoals jij het graag wilt. Ik weet best dat je uiteindelijk de geestelijke aard en betekenis van mijn evangelie zult inzien, en dat je heldhaftig werk zult verrichten in de verkondiging ervan, maar ik maak mij echt zorgen over wat er met je kan gebeuren wanneer ik vertrek. Ik zou heel blij zijn als ik wist dat je niet zult versagen; het zou mij gelukkig maken als ik er zeker van kon zijn dat je, nadat ik naar de Vader ben gegaan, niet zult ophouden mijn apostel te zijn, en dat je je als ambassadeur van het koninkrijk des hemels waardig zult gedragen.’

181:2.8 (1956.3) Jezus was nog maar nauwelijks uitgesproken tot Simon Zelotes, of de vurige patriot antwoordde, terwijl hij zijn ogen droogde: ‘Meester, wees niet bang dat ik niet trouw zal zijn. Ik heb alles laten vallen om mijn leven te wijden aan het vestigen van uw koninkrijk op aarde, en ik zal niet versagen. Ik ben tot nu toe elke teleurstelling te boven gekomen en ik zal u niet in de steek laten.’

181:2.9 (1956.4) En hierop legde Jezus zijn hand op Simons schouder en zei hij: ‘Het doet me werkelijk goed je zo te horen spreken, speciaal op dit moment, maar, mijn goede vriend, je weet nog steeds niet wat je daar zegt. Ik wil je trouw en toewijding geen ogenblik in twijfel trekken; ik weet dat je geen moment zou aarzelen om voor mij ten strijde te trekken en te sterven, net als alle andere apostelen hier’ (die allen heftig knikten om hun instemming kenbaar te maken), ‘maar dat zal niet van je worden gevraagd. Ik heb je herhaaldelijk gezegd dat mijn koninkrijk niet van deze wereld is en dat mijn discipelen niet zullen strijden om het te vestigen. Ik heb je dit dikwijls gezegd, Simon, maar je weigert de waarheid onder ogen te zien. Ik ben niet bezorgd over je loyaliteit aan mij en het koninkrijk, maar wat ga je doen wanneer ik wegga, en je eindelijk gaat beseffen dat je de betekenis van mijn onderricht niet hebt gevat, en dat je je misvattingen moet aanpassen aan de realiteit van een andere, geestelijke orde van zaken in het koninkrijk?’

181:2.10 (1956.5) Simon wilde verder spreken, maar Jezus voorkwam dit door zijn hand op te heffen en te vervolgen: ‘Niemand van mijn apostelen heeft een oprechter en eerlijker hart dan jij, maar ook niemand zal zo overstuur en moedeloos zijn als jij na mijn vertrek. In al je moedeloosheid zal mijn geest bij je blijven en deze broeders van je zullen je niet in de steek laten. Vergeet niet wat ik je heb onderricht over de verhouding tussen het burgerschap op aarde en het zoonschap in het geestelijk koninkrijk van de Vader. Denk goed na over al wat ik tot je gezegd heb over het geven aan Caesar wat des Caesars is en aan God wat Godes is. Wijd je leven, Simon, aan het tonen hoe een sterfelijk mens op aannemelijke wijze aan mijn gebod kan voldoen om zijn wereldlijke verplichtingen aan het burgerlijk gezag na te komen, en tegelijkertijd geestelijk te dienen in de broederschap van het koninkrijk. Als je je wilt la- ten onderrichten door de Geest van Waarheid zal er nooit enig conflict bestaan tussen de eisen van het burgerschap op aarde en die van het zoonschap in de hemel, tenzij de aardse heersers zich aanmatigen het huldebetoon en de verering van je te eisen die alleen God toekomen.

181:2.11 (1957.1) ‘Welnu Simon, wanneer je dit alles eindelijk zult inzien en uitgaat om dit evangelie met grote kracht te verkondigen, nadat je je depressie van je hebt afgeschud, vergeet dan nooit dat ik bij je ben geweest, zelfs de hele tijd dat je moedeloos was, en dat ik bij je zal zijn tot aan het einde. Je zult altijd mijn apostel zijn, en wanneer je bereid bent om met het oog van de geest te zien, en je je eigen wil nog meer laat wijken voor de wil van de Vader in de hemel, zul je terugkeren om te arbeiden als mijn ambassadeur, en niemand zal je, wegens je traagheid van begrip inzake de waarheden die ik je geleerd heb, het gezag kunnen ontnemen dat je door mij is verleend. En dus waarschuw ik je nogmaals, Simon, dat zij die met het zwaard strijden door het zwaard zullen vallen, maar zij die in de geest arbeiden, het eeuwige leven verwerven in het komende koninkrijk, en vreugde en vrede in het koninkrijk dat nu is. En wanneer het werk dat je is toevertrouwd op aarde ten einde zal zijn, Simon, zul je met mij aanzitten in mijn koninkrijk hierboven. Je zult het koninkrijk waarnaar je verlangd hebt, werkelijk zien, maar niet in dit leven. Blijf in mij geloven en in hetgeen ik je geopenbaard heb, en je zult de gave van het eeuwige leven ontvangen.’

181:2.12 (1957.2) Toen Jezus zijn woorden tot Simon Zelotes beëindigd had, ging hij naar Matteüs Levi en zei: ‘Het zal niet meer op jou neerkomen om de kas van de apostolische groep van middelen te voorzien. Spoedig, heel spoedig, zullen jullie allen verstrooid worden; het bemoedigende en opbeurende gezelschap van ook maar één van je broeders zal jullie niet vergund zijn. Wanneer jullie voortgaat en dit evangelie van het koninkrijk blijft verkondigen, zullen jullie nieuwe medewerkers voor jezelf moeten vinden. Ik heb jullie tijdens je opleiding twee aan twee uitgezonden, maar nu ik jullie ga verlaten zullen jullie, wanneer je je van de schok hersteld hebt, er alleen op uittrekken, en tot de einden der aarde dit goede nieuws verkondigen: dat zij die door geloof tot nieuw leven zijn gekomen, zonen van God zijn."

181:2.13 (1957.3) Daarop zei Matteüs: ‘Maar Meester, wie zal ons uitzenden en hoe zullen wij weten waarheen wij moeten gaan? Zal Andreas ons de weg wijzen?’ Jezus antwoordde: ‘Neen, Levi, Andreas zal jullie niet langer leiding geven bij de verkondiging van het evangelie. Hij zal weliswaar jullie vriend en raadsman blijven tot de dag dat de nieuwe leraar komt, maar dan zal de Geest van Waarheid elk van jullie uitzenden om voor de uitbreiding van het koninkrijk te arbeiden. Er is veel bij je veranderd sinds die dag bij het tolhuis, toen je er de eerste keer op uitging om mij te volgen: maar er moet nog veel meer veranderen voor je in staat zult zijn je een broederschap voor ogen te stellen waarin niet-Joden met Joden bijeen zullen zitten in broederlijke verbondenheid. Maar blijf gehoor geven aan je impuls om je Joodse broeders te winnen totdat je geheel voldaan bent, en richt je dan met kracht op de niet-Joden. Van één ding kun je zeker zijn, Levi, je hebt het vertrouwen en de genegenheid van je broeders gewonnen: ze houden allemaal van je.’ (En alle tien gaven hun instemming te kennen met de woorden van de Meester).

181:2.14 (1958.1) ‘Levi, veel van je zorgen, opofferingen en inspanningen om de kas gevuld te houden, waarvan je broeders niet weten, zijn mij bekend, en ik ben verheugd dat hoewel hij die de kas beheerde afwezig is, de tollenaar-ambassadeur aanwezig is bij deze bijeenkomst waarin ik afscheid neem van de boodschappers van het koninkrijk. Ik bid dat je de betekenis van mijn onderricht met het oog van de geest zult gaan zien. En wanneer de nieuwe leraar in je hart komt, volg hem dan waarheen hij je zal leiden, en laat je broeders — ja de hele wereld — zien wat de Vader kan doen voor een gehate belastinginner die de Zoon des Mensen durfde te volgen en het evangelie van het koninkrijk durfde te geloven. Vanaf het allereerste begin, Levi, heb ik jou liefgehad zoals ik van deze andere Galileeërs heb gehouden. En nu je zo goed weet dat noch de Vader noch de Zoon aanzien van personen kent, zorg er dan voor dat jij niet zulk onderscheid maakt tussen degenen die door jouw dienstbetoon in het evangelie gaan geloven. Wijd je dus in je hele toekomstige dienstbetoon in je leven aan het aantonen aan alle mensen dat God geen aanzien des persoons kent: dat in het oog van God en in de broederschap van het koninkrijk, alle mensen gelijk zijn, dat alle gelovigen zonen van God zijn.’

181:2.15 (1958.2) Jezus ging daarna naar Jakobus Zebedeüs, die opstond en geen woord sprak terwijl de Meester de volgende woorden tot hem richtte: ‘Jakobus, toen jij en je jongere broer een tijd geleden naar mij toekwamen en om voorrang vroegen bij het verkrijgen van eerbewijzen in het koninkrijk, en ik jullie zei dat zulke onderscheidingen slechts door de Vader worden toegekend, vroeg ik of jullie in staat waren mijn beker te drinken, en beiden antwoordden jullie bevestigend. Ook al waren jullie er toen niet toe in staat, en ook al ben je er nu nog niet toe in staat, toch zullen jullie spoedig gereed zijn om deze dienst te bewijzen door de ervaring die jullie nu weldra zult doormaken. Toentertijd maakte jullie optreden je broeders boos. Als zij jullie al niet volledig vergeven hebben, zullen zij dat zeker doen wanneer zij jullie mijn beter zien drinken. Bezit je ziel in lijdzaamheid, ongeacht of je dienst lang of kort zal duren. Wanneer de nieuwe leraar komt, laat hij je dan die kalmte van mededogen en die meevoelende verdraagzaamheid onderrichten, die geboren worden uit verheven vertrouwen in mij en uit volmaakte overgave aan de wil van de Vader. Wijd jij je leven aan de manifestatie van de gecombineerde menselijke liefde en goddelijke waardigheid van de Godkennende en in de Zoon gelovende discipel. En allen die zo leven, zullen het evangelie openbaren, zelfs door de wijze waarop zij sterven. Jij zult een andere weg gaan dan je broer Johannes, en de een zit wellicht lang voor de ander aan in het eeuwige koninkrijk. Het zou je zeer van nut zijn indien je zou leren dat ware wijsheid zowel overleg als moed omvat. Je moet leren om scherpzinnigheid te laten samengaan met je stoutmoedigheid. Er zullen zich die allerhoogste momenten voordoen waarop mijn discipelen niet zullen aarzelen hun leven te geven voor dit evangelie, maar in alle gewone omstandigheden is het veel beter de woede van de ongelovigen tot bedaren te brengen, zodat je in leven zult blijven en door kunt gaan de blijde boodschap te verkondigen. Heb een lang leven op aarde voorzover dat in je vermogen ligt, opdat je lange leven de vrucht moge dragen van zielen die voor het koninkrijk des hemels worden gewonnen.’

181:2.16 (1958.3) Toen de Meester zijn woorden tot Jakobus Zebedeus beëindigd had, ging hij naar het einde van de tafel waar Andreas zat, en zijn trouwe helper recht in de ogen ziend, zei hij: ‘Andreas, jij bent trouw voor mij opgetreden als waarnemend hoofd van de ambassadeurs van het hemelse koninkrijk. Ofschoon je wel eens getwijfeld hebt, en bij tijden een gevaarlijke schroom aan de dag hebt gelegd, heb je toch altijd getracht rechtvaardig te zijn en ben je in hoge mate fair geweest in de omgang met je metgezellen. Vanaf het ogenblik dat jij en je broeders tot boodschappers van het koninkrijk gewijd werden, hebben jullie zelfstandig alle bestuursaangelegenheden van de groep geregeld, behalve dat ik jou heb benoemd als waarnemend hoofd van deze gekozenen. In geen andere aardse zaken heb ik iets gedaan om je beslissingen in een bepaalde richting te leiden of er invloed op uit te oefenen. En dit heb ik gedaan om te zorgen dat er leiderschap zou zijn om richting te geven aan jullie groepsbesprekingen later. In mijn universum en in het universum van universa van mijn Vader worden onze broeder-zonen in al hun geestelijke betrekkingen als individuen behandeld, maar in alle groepsbetrekkingen zorgen wij altijd voor duidelijk omschreven leiderschap. Ons koninkrijk is een rijk waar orde heerst, en waar twee of meer wilsschepselen optreden in een samenwerkingsverband, wordt er altijd gezorgd voor het gezag van een leider.

181:2.17 (1959.1) ‘En nu, Andreas, aangezien jij de leider van je broeders bent krachtens het feit dat je door mij bent aangesteld, en aangezien je zo als mijn persoonlijke vertegenwoordiger bent opgetreden, ontsla ik je, nu ik op het punt sta jullie te verlaten en naar mijn Vader te gaan, van alle verantwoordelijkheid ten aanzien van deze wereldlijke, bestuurlijke zaken. Van nu af aan mag je geen gezag meer uitoefenen over je broeders, behalve het gezag dat je hebt verworven in je hoedanigheid als geestelijk leider en dat je broeders derhalve vrijelijk erkennen. Van dit uur af aan mag je geen gezag over je broeders uitoefenen, tenzij dezen je opnieuw met zulk gezag bekleden door een ondubbelzinnig wettelijk besluit, nadat ik naar de Vader ben gegaan. Maar deze ontheffing van je verantwoordelijkheid als bestuurlijk hoofd van deze groep, vermindert in geen enkele opzicht je morele verantwoordelijkheid om alles te doen wat in je macht ligt om je broeders met een ferme en liefdevolle hand bijeen te houden gedurende de moeilijke tijd die vlak voor ons ligt, de noodzakelijke tussenliggende dagen tussen mijn vertrek in het vlees en het zenden van de nieuwe leraar die in jullie hart zal leven en jullie uiteindelijk in alle waarheid zal binnenleiden. Nu ik mij gereedmaak om jullie te verlaten, wil ik graag alle bestuurlijke verantwoordelijkheid van je schouders nemen die haar begin heeft gehad in, en haar gezag heeft ontleend aan, mijn tegenwoordigheid als één onder jullie. Van nu af aan zal ik alleen geestelijk gezag over jullie en onder jullie uitoefenen.

181:2.18 (1959.2) ‘Indien je broeders wensen je als raadsman te behouden, draag ik je op in alle wereldlijke en geestelijke zaken je uiterste best te doen om vrede en harmonie te bevorderen onder de verschillende groepen van degenen die oprecht in het evangelie geloven. Wijd je gedurende de rest van je leven aan het bevorderen van de praktische aspecten van de broederlijke liefde onder je broeders. Wees vriendelijk voor mijn broers naar het vlees wanneer zij dit evangelie eenmaal echt gaan geloven; leg liefdevolle, onpartijdige toewijding aan de dag aan de Grieken in het Westen en aan Abner in het Oosten. Ofschoon deze apostelen van mij spoedig zullen worden verstrooid naar alle vier de windstreken, om daar het goede nieuws van het heil van het zoonschap bij God te verkondigen, moet jij ze samenhouden tijdens de moeilijke tijd vlak voor ons, de periode van intense beproeving waarin jullie moeten leren dit evangelie te geloven zonder mijn persoonlijke tegenwoordigheid, terwijl jullie geduldig wacht op de aankomst van de nieuwe leraar, de Geest van Waarheid. En dus, Andreas, ook al moge het jou niet ten deel vallen om grote werken te doen zoals de mensen die zien, moet je blij zijn om de leraar en raadsman te kunnen zijn van degenen die dergelijke dingen doen. Ga door met je werk op aarde tot het einde, en vervolgens zul je dit dienstbetoon voortzetten in het eeuwige koninkrijk, want heb ik je niet vele malen verteld dat ik andere schapen heb, die niet tot deze kudde behoren?’

181:2.19 (1959.3) Daarop ging Jezus naar de tweelingbroers, de zonen van Alfeüs, en tussen hen in staande, zei hij: ‘Mijn kleine kinderen, jullie vormen een van de drie paren broers die verkozen hebben mij te volgen. Alle zes hebben jullie er goed aan gedaan om in vrede samen te werken met je eigen vlees en bloed, maar jullie waren de besten. Er ligt een moeilijke periode voor ons. Misschien zullen jullie niet alles begrijpen wat jullie en jullie broeders overkomt, maar betwijfel nooit dat je eens bent geroepen tot het werk van het koninkrijk. Een tijd lang zullen er geen menigten zijn die geleid moeten worden, maar laat je niet ontmoedigen: wanneer je levenswerk klaar is, zal ik jullie in den hoge ontvangen, waar jullie in heerlijkheid scharen serafijnen en menigten hoge Zonen van God zult vertellen over jullie redding. Wijdt je in je leven aan de verheffing van de arbeid van alledag. Toont alle mensen op aarde en de engelen des hemels hoe opgewekt en moedig de sterfelijke mens die een tijdlang geroepen is geweest om te werken in de speciale dienst van God, terug kan keren naar het werk dat hij voorheen deed. Indien jullie werk in de uiterlijke zaken van het koninkrijk voorlopig is afgerond, moeten jullie terugkeren naar je vroegere werkzaamheden, in de nieuwe verlichting dat je ervaren hebt dat je zonen van God bent en met het verheven besef dat voor de mens die Godkennend is, er niet zoiets als gewoon werk of wereldse arbeid bestaat. Voor jullie die met mij hebben samengewerkt, zijn alle dingen heilig geworden, en is alle werk op aarde een dienstbetoon geworden, ja zelfs een dienen van God de Vader. En wanneer jullie het nieuws horen over wat jullie vroegere apostolische medewerkers doen, verheugt je dan met hen en zet je dagelijks werk voort als mensen die God dienen en hem dienen terwijl zij wachten. Jullie zijn mijn apostelen geweest, en dat zullen jullie altijd zijn, en ik zal jullie gedachtig zijn in het komende koninkrijk.’

181:2.20 (1960.1) Hierna ging Jezus naar Filippus, die opstond en deze boodschap van zijn Meester te horen kreeg: ‘Filippus, je hebt mij vele dwaze vragen gesteld, maar ik heb mijn uiterste best gedaan ze allemaal te beantwoorden en nu wil ik graag antwoord geven op de laatste van die vragen die in je wel zeer eerlijke, maar ongeestelijke bewustzijn zijn opgekomen. De hele tijd dat ik de tafel rondging en dichter bij je kwam, heb je bij jezelf gezegd: “Wat zal ik toch moeten beginnen wanneer de Meester weggaat en ons alleen in de wereld achterlaat?” O, kleingelovige die je bent! En toch is je geloof vrijwel even groot als dat van velen van je broeders. Je bent een goede hofmeester geweest, Filippus. Je hebt ons maar een paar maal teleurgesteld, en één van die gelegenheden hebben wij benut om de heerlijkheid van de Vader te openbaren. Je taak als hofmeester is ongeveer voorbij. Spoedig moet je je meer wijden aan het werk waarvoor je geroepen werd — de prediking van dit evangelie van het koninkrijk. Filippus, je hebt altijd gewild dat alle dingen je werden aangetoond, en zeer spoedig zul je grootse dingen zien. Het zou veel beter geweest zijn als je dit alles door geloof had gezien, maar aangezien je oprecht bent geweest, zelfs in de materiële blik die je had, zul je bij je leven mijn woorden vervuld zien worden. En wanneer je gezegend wordt met een geestelijk gezichtsvermogen, ga dan aan je werk en wijd je leven aan de zaak om de mensheid ertoe te brengen God te zoeken en om eeuwige realiteiten te zoeken met het oog van het geestelijke geloof en niet met de ogen van het materiële bewustzijn. Onthoud, Filippus, dat je een grootse missie op aarde hebt, want de wereld is vol mensen die het leven zien zoals jij geneigd was het leven te zien. Je hebt een groot werk te verrichten, en wanneer het in geloof is volbracht, zul je bij mij komen in mijn koninkrijk, en daar zal ik je met groot genoegen tonen wat geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord, en geen sterfelijk bewustzijn heeft kunnen bedenken. Word in de tussentijd als een klein kind in het koninkrijk van de geest, en sta mij toe, als de geest van de nieuwe leraar, om je voorwaarts te leiden in het geestelijke koninkrijk. En op deze manier zal ik in staat zijn veel voor je te doen dat ik niet tot stand heb kunnen brengen toen ik bij jullie verbleef als een sterveling van dit gebied. En houd altijd in gedachten, Filippus, hij die mij heeft gezien, heeft de Vader gezien.’

181:2.21 (1960.2) Daarna ging de Meester naar Natanael. Toen Natanael opstond, vroeg Jezus hem weer te gaan zitten, zette zich naast hem neer en zei: ‘Natanael, jij hebt geleerd boven vooroordelen te staan en steeds meer verdraagzaamheid te betonen sinds je mijn apostel bent geworden. Je moet echter nog veel meer leren. Je bent een zegen voor je metgezellen geweest, omdat je consequente oprechtheid altijd een aansporing voor hen is geweest. Wanneer ik weg ben, zou het kunnen zijn dat je openhartigheid verstorend werkt op de goede verstandhouding met je broeders, oude zowel als nieuwe. Je moet leren dat het onder woorden brengen van zelfs een goede gedachte, afgestemd moet zijn op het verstandelijke niveau en de geestelijke ontwikkeling van de toehoorder. Oprechtheid is in het werk van het koninkrijk van het meeste nut wanneer zij gepaard gaat met wijsheid en overleg.

181:2.22 (1961.1) ‘Als je wilt leren samenwerken met je broeders, zul je mogelijk meer permanente dingen tot stand kunnen brengen, maar als blijkt dat je op zoek gaat naar degenen die denken zoals jij, wijd je leven dan aan het doel om te bewijzen dat de Godkennende discipel een bouwer van het koninkrijk kan worden, zelfs wanneer hij alleen is in de wereld, geheel afgezonderd van zijn medegelovigen. Ik weet dat je tot het einde getrouw zult zijn, en ik zal je te eniger tijd welkomen in de meer uitgebreide dienst van mijn koninkrijk in den hoge.’

181:2.23 (1961.2) Daarop nam Natanael het woord en stelde Jezus de volgende vraag: ‘Ik heb naar uw onderricht geluisterd vanaf het moment dat ge mij voor het eerst riep tot de dienst van dit koninkrijk, maar ik kan eerlijk gezegd niet de volle betekenis begrijpen van al hetgeen ge ons zegt. Ik weet niet wat we hierna moeten verwachten, en ik denk dat de meesten van mijn broeders even verbijsterd zijn, maar zij aarzelen ervoor uit te komen. Kunt ge mij helpen?’ Jezus legde zijn hand op Natanaels schouder en zei: ‘Mijn vriend, het is niet te verwonderen dat je in verwarring raakt wanneer je tracht de betekenis van mijn geestelijke leer te vatten, want je wordt daarbij gehinderd door je vooropgezette meningen uit de Joodse traditie en je raakt verward door je aanhoudende neiging om mijn evangelie overeenkomstig het onderricht van de schriftgeleerden en Farizeeën te interpreteren.

181:2.24 (1961.3) ‘Ik heb jullie mondeling veel geleerd en ik heb te midden van jullie geleefd. Ik heb alles gedaan wat gedaan kon worden om jullie denken te verlichten en jullie zielen vrij te maken, en hetgeen jullie je niet door mijn leer en leven eigen hebt kunnen maken, moeten jullie nu zien te verwerven aan de hand van de grootste van alle leraren — daadwerkelijke ervaring. Maar in alle nieuwe ervaringen die jullie nu te wachten staan, zal ik jullie voorgaan en de Geest van Waarheid zal met jullie zijn. Wees niet bevreesd: wat jullie nu niet kunnen begrijpen zal de nieuwe leraar jullie na zijn komst openbaren, tijdens jullie verdere leven op aarde en later, gedurende jullie opleiding in de eeuwen der eeuwen.’

181:2.25 (1961.4) Daarop richtte de Meester zich tot hen allen en zei: ‘Weest niet ontzet omdat jullie de volle betekenis van het evangelie niet begrijpt. Jullie zijn maar eindige, sterfelijke mensen, en dat wat ik jullie heb onderricht, is oneindig, goddelijk en eeuwig. Weest geduldig en vol goede moed, want jullie hebt de eeuwige tijdperken voor je liggen waarin je zult kunnen doorgaan om je stap voor stap de ervaring eigen te maken van het volmaakt worden, zoals ook jullie Vader in het Paradijs volmaakt is.’

181:2.26 (1961.5) Hierna ging Jezus naar Tomas die opstond, en tot wie hij zei: ‘Tomas, het heeft je vaak aan geloof ontbroken; maar ook al had je je perioden van twijfel, het heeft je nooit aan moed ontbroken. Ik ben er zeker van dat de valse profeten en de dwaalleraren jou nooit zullen bedriegen. Na mijn heengaan zullen je broeders nog meer waardering hebben voor de kritische wijze waarop je nieuwe leringen bekijkt. En wanneer jullie in de komende tijd allen verstrooid zult worden tot aan de uiteinden der aarde, bedenk dan dat je nog steeds mijn ambassadeur bent. Wijd je leven aan het grootse werk om aan te tonen hoe het kritische, materiële denken van de mens over de traagheid van de verstandelijke twijfel kan triomferen, wanneer het zich geconfronteerd ziet met de aantoonbare manifestatie van levende waarheid, zoals deze werkt in de ervaring van uit de geest geboren mannen en vrouwen die de vruchten van de geest voortbrengen in hun leven, en die elkaar liefhebben, net zoals ik jullie heb liefgehad. Tomas, ik ben blij dat je je bij ons hebt aangesloten, en ik weet dat je, na een korte periode van verbijstering, door zult gaan in de dienst van het koninkrijk. Je twijfels hebben je broeders van hun stuk gebracht, maar zij hebben mij nooit verontrust. Ik heb vertrouwen in je, en ik zal voor je uitgaan zelfs naar de verste streken van de aarde.’

181:2.27 (1962.1) Hierop ging Jezus naar Simon Petrus, die opstond toen de Meester hem als volgt toesprak: ‘Petrus, ik weet dat je mij liefhebt en dat je je leven zult wijden aan de openlijke verkondiging van dit evangelie van het koninkrijk aan Joden en niet-Joden, maar het doet me verdriet dat de jaren waarin je zo nauw met mij bent omgegaan er niet méér toe hebben bijgedragen je te doen denken alvorens te spreken. Wat zul je nog moeten doormaken voordat je leert een wacht te zetten voor je lippen? Wat een moeilijkheden heb je ons niet veroorzaakt door je onnadenkend spreken, door je aanmatigend vertrouwen in jezelf! En je zult jezelf zeker nog veel meer last bezorgen als je deze zwakheid niet overwint. Je weet dat je broeders je ondanks deze zwakte liefhebben, en je moet ook begrijpen dat deze tekortkoming geen enkele afbreuk doet aan mijn liefde voor jou, maar zij maakt je minder nuttig en zal je voortdurend moeilijkheden opleveren. De ervaring die je vannacht zult doormaken, zal je echter ongetwijfeld van veel nut zijn. Wat ik nu tot jou zeg, Simon Petrus, zeg ik eveneens tot al je broeders die hier bijeen zijn: Vannacht zullen jullie allen groot gevaar lopen over mij te struikelen. Jullie weten dat er geschreven staat: “De herder zal geslagen worden en de schapen zullen in alle richtingen verstrooid worden”! Wanneer ik afwezig ben, dreigt het grote gevaar dat enkelen van jullie zullen zwichten voor twijfel en zullen struikelen vanwege hetgeen mij zal overkomen. Maar ik beloof jullie nu dat ik voor een korte tijd bij jullie zal terugkomen, en jullie dan voor zal gaan naar Galilea.’

181:2.28 (1962.2) Toen legde Petrus zijn hand op de schouder van Jezus en zei: ‘Ook al zouden al mijn broeders zwichten voor twijfel vanwege u, beloof ik u dat ik niet zal struikelen, wat ge ook doet. Ik zal met u gaan en, zo nodig, voor u sterven.’

181:2.29 (1962.3) Terwijl Petrus daar zo voor zijn Meester stond, trillend van hevige emotie en overvloeiende van echte liefde voor Jezus, keek deze hem recht in de betraande ogen en zei: ‘Petrus, voorwaar, voorwaar zeg ik je dat deze nacht de haan niet zal kraaien eer je mij drie of vier maal verloochend zult hebben. En zo zul je door veel moeilijkheden en verdriet leren wat je niet geleerd hebt door de vreedzame omgang met mij. En wanneer je deze noodzakelijke les echt hebt geleerd, dien je je broeders te sterken en een leven te blijven leiden dat gewijd is aan de prediking van dit evangelie, ook al kom je misschien in de gevangenis terecht, en volg je mij misschien na in het betalen van de allerhoogste prijs van liefdesdienst bij de bouw van het koninkrijk van de Vader.

181:2.30 (1962.4) ‘Maar herinner je mijn belofte: wanneer ik zal zijn opgestaan, zal ik een tijdje bij jullie blijven vertoeven, voordat ik naar de Vader ga. En ook vannacht zal ik de Vader smeken dat hij een ieder van jullie kracht moge schenken voor hetgeen jullie nu heel spoedig zult moeten doormaken. Ik heb jullie allen lief met de liefde waarmee de Vader mij liefheeft, en daarom moeten jullie voortaan elkander liefhebben zoals ik jullie heb liefgehad.’

181:2.31 (1962.5) En nadat ze een lofzang hadden gezongen, vertrokken ze naar het kamp op de Olijfberg.

Información de fondo

AfdrukkenAfdrukken

Urantia Foundation, 533 W. Diversey Parkway, Chicago, IL 60614, USA
Telefoon: +1-773-525-3319
© Urantia Foundation. Alle rechten voorbehouden