Verhandeling 178 - De laatste dag in het kamp

   
   Paragraaf Nummers: Aan | Uit
AfdrukkenAfdrukken

Het Urantia Boek

Verhandeling 178

De laatste dag in het kamp

178:0.1 (1929.1) JEZUS had zich voorgenomen om deze donderdag, de laatste dag dat hij als goddelijke Zoon, geïncarneerd in het vlees, vrij zou zijn op aarde, door te brengen met zijn aposte- len en enkele trouwe, toegewijde discipelen. Spoedig na het ontbijt op deze prachtige morgen leidde de Meester hen naar een afgezonderde plek, een eindje boven hun kampeerplaats, en leerde hun daar vele nieuwe waarheden. Ofschoon Jezus in het begin van de avond van deze zelfde dag nog andere toespraken tot de apostelen hield, was de toespraak op donderdagochtend toch zijn afscheidsrede tot deze groep uit het kamp, die bestond uit apostelen en uitverkoren discipelen, Joden zowel als niet-Joden. De twaalf waren allen aanwezig, behalve Judas. Petrus en verschillende andere apostelen maakten opmerkingen over zijn afwezigheid en sommigen van hen dachten dat Jezus hem naar de stad gestuurd had om voor het een of ander te zorgen, waarschijnlijk om dingen te regelen in verband met hun aanstaande viering van het Pascha. Judas kwam pas halverwege de middag in het kamp terug, kort voordat Jezus de twaalf voorging naar Jeruzalem om deel te nemen aan het Laatste Avondmaal.

1. Verhandeling over zoonschap en burgerschap

178:1.1 (1929.2) Jezus sprak bijna twee uur lang tot ongeveer vijftig van zijn vertrouwde volgelingen en beantwoordde tientallen vragen over de verhouding van het koninkrijk des hemels tot de koninkrijken van deze wereld, over de verhouding tussen het zoonschap bij God en het burgerschap onder aardse regeringen. Deze verhandeling, alsmede de antwoorden die hij op de gestelde vragen gaf, kunnen als volgt in moderne bewoordingen worden samengevat:

178:1.2 (1929.3) Omdat de koninkrijken dezer wereld van materiële aard zijn, kunnen zij het dikwijls noodzakelijk achten fysieke kracht te gebruiken bij de tenuitvoerlegging van wetten en de handhaving van de orde. In het koninkrijk des hemels zullen ware gelovigen niet hun toevlucht nemen tot het aanwenden van fysieke kracht. Omdat het koninkrijk des hemels een geestelijke broederschap is van de uit de geest geboren zonen van God, mag het slechts door de kracht van de geest worden verbreid. Dit onderscheid in werkwijze slaat op de betrekkingen van het koninkrijk der gelovigen tot de koninkrijken der wereldlijke regeringen, en heft niet het recht op van sociale groeperingen van gelovigen om de orde in hun gelederen te handhaven en tucht uit te oefenen over weerspannige en onwaardige leden.

178:1.3 (1929.4) Het zoonschap in het geestelijke koninkrijk is alleszins verenigbaar met het burgerschap onder een wereldlijke of burgerlijke regering. Het is de plicht van de gelovige om aan Caesar de dingen te geven die Caesar toekomen, en aan God de dingen die God toekomen. Er kan geen enkele tegenstrijdigheid bestaan tussen deze twee vereisten, omdat de ene materieel is en de andere geestelijk, tenzij er zich een ontwikkeling voordoet waarbij een Caesar zich vermeet zich Gods prerogatieven aan te matigen en geestelijk eerbetoon en de allerhoogste aanbidding opeist. In zo’n geval zult ge slechts God aanbidden en moet ge tevens trachten zulk een misleide aardse heerser tot betere inzichten te brengen en hem op deze wijze ook ertoe brengen de Vader in de hemel te erkennen. Ge zult aardse heersers niet geestelijk vereren, en evenmin zult ge gebruik maken van materiële machtsmiddelen van aardse regeringen, wier heersers wel eens gelovigen kunnen worden, om de missie van het geestelijke koninkrijk te bevorderen.

178:1.4 (1930.1) Zoonschap in het koninkrijk moet jullie, gezien vanuit het standpunt van een voortschrijdende beschaving, helpen om ideale burgers te worden van de koninkrijken dezer wereld, omdat broederschap en dienstbaarheid de hoekstenen zijn van het evangelie van het koninkrijk. De oproep tot liefde van het geestelijke koninkrijk hoort de aansporing tot haat der ongelovige, oorlogszuchtige burgers van de aardse koninkrijken op doeltreffende wijze teniet te kunnen doen. Maar deze materialistische zonen in duisternis zullen uw geestelijke licht van waarheid nooit leren kennen, tenzij ge vlak naast hen gaat staan in de onzelfzuchtige sociale dienstbaarheid die, in de levenservaring van iedere individuele gelovige, het natuurlijke resultaat is van het voortbrengen van de vruchten van de geest.

178:1.5 (1930.2) Als sterfelijke, materiële mensen zijn jullie inderdaad burgers van de aardse koninkrijken, en jullie dient goede burgers te zijn, te meer omdat je wedergeboren geesteszonen van het hemelse koninkrijk bent geworden. Als door het geloof verlichte en door de geest vrijgemaakte zonen van het koninkrijk des hemels dragen jullie een dubbele verantwoordelijkheid, een verplichting tegenover de mensen en een verplichting tegenover God, en daarbij nemen jullie vrijwillig een derde, heilige verplichting op je: dienstbaarheid aan de broederschap van Godkennende gelovigen.

178:1.6 (1930.3) Je moogt je aardse regeerders niet aanbidden en je dient geen wereldlijke macht aan te wenden bij het verbreiden van het geestelijke koninkrijk; je dient echter het rechtvaardige dienstbetoon van liefdevolle bijstand zowel aan gelovigen als aan ongelovigen aan de dag te leggen. In het evangelie van het koninkrijk woont de machtige Geest van Waarheid, en weldra zal ik deze geest over alle vlees uitstorten. De vruchten van de geest, jullie oprechte, liefdevolle dienstbaarheid, vormen de machtige sociale hefboom om de volken in duisternis op te heffen, en deze Geest van Waarheid zal jullie steunpunt worden waarop deze hefboom kan rusten en aldus zijn kracht kan verveelvoudigen.

178:1.7 (1930.4) Leg wijsheid en scherpzinnigheid aan de dag in jullie omgang met ongelovige burgerlijke gezagsdragers. Toon door tact aan dat je bedreven bent in het gladstrijken van kleine meningsverschillen en het regelen van onbeduidende misverstanden. Tracht op alle mogelijke manieren — in alle dingen behalve waar jullie geestelijke loyaliteit aan de regeerders van het universum in het geding is — in vrede te leven met alle mensen. Wees altijd zo wijs als de slang, maar zo onschadelijk als de duif.

178:1.8 (1930.5) Jullie dient des te betere burgers onder de wereldlijke regeringen te worden ten gevolge van het feit dat jullie verlichte zonen van het koninkrijk bent geworden; evenzo dienen de wereldlijke gezagsdragers des te betere bestuurders van burgerlijke zaken te worden tengevolge van hun geloof in dit evangelie van het hemelse koninkrijk. De instelling van onzelfzuchtige dienstbaarheid aan de mens en intelligente verering van God, dient allen die in het koninkrijk geloven tot betere wereldburgers te maken, terwijl de instelling van eerlijk burgerschap en oprechte toewijding aan zijn verplichting in de wereld zulk een burger ook moet helpen om beter bereikbaar te worden voor de geest-oproep tot het zoonschap in het hemelse koninkrijk.

178:1.9 (1930.6) Zolang de heersers der wereldlijke regeringen het gezag van godsdienstige dictators trachten uit te oefenen, kunnen jullie, die dit evangelie geloven, alleen maar moeilijkheden, vervolging, en zelfs de dood verwachten. Maar juist het licht dat jullie in de wereld zult verspreiden en zelfs de wijze waarop je voor dit evangelie van het koninkrijk zult lijden en sterven, zullen, op zichzelf, uiteindelijk de hele wereld verlichten en de geleidelijke scheiding van politiek en religie tengevolge hebben. Het volhardend prediken van dit evangelie van het koninkrijk zal alle volkeren eens een nieuwe, ongelooflijke bevrijding, intellectuele en religieuze vrijheid brengen.

178:1.10 (1931.1) Onder de op handen zijnde vervolgingen door degenen die dit evangelie van vreugde en vrijheid haten, zal het jullie wèl gaan en het koninkrijk zal gedijen. Maar jullie zullen ernstig gevaar lopen in de periode daarna, wanneer de meeste mensen een gunstige opinie zullen hebben over de gelovigen in het koninkrijk, en vele hooggeplaatsten in naam het evangelie van het hemelse koninkrijk zullen aanvaarden. Leert om zelfs in tijden van vrede en voorspoed trouw te zijn aan het koninkrijk. Brengt de engelen die toezicht op jullie houden niet in verzoeking om je op moeilijke wegen te brengen, als een liefdevolle tuchtmaatregel die is bedoeld om jullie ziel te redden, wanneer deze zich op welbehagen laat meedrijven.

178:1.11 (1931.2) Houdt in gedachten dat jullie is opgedragen dit evangelie van het koninkrijk te prediken — het allerhoogste verlangen om de wil van de Vader te doen, gekoppeld aan de allerhoogste vreugde van het geloofsbesef van het zoonschap bij God — en jullie moet je door niets laten afleiden van jullie toewijding aan deze ene plicht. Laat de hele mensheid baat vinden bij de overvloed van jullie liefdevolle geestelijke bijstand, bij de verlichtende intellectuele gemeenschap met jullie, en bij jullie verheffende sociale dienstbaarheid; geen van deze menslievende activiteiten afzonderlijk, noch tezamen, dienen jullie echter in de plaats te laten komen van de verkondiging van het evangelie. Deze machtige vormen van bijstand zijn sociale nevenproducten van de nog machtiger, sublieme bijstand en de transformaties die tot worden gebracht in het hart van de mens die in het koninkrijk gelooft door de levende Geest van Waarheid, en door zijn persoonlijke bewustwording dat het geloof van een uit de geest geboren mens hem de zekerheid schenkt dat hij levende omgang heeft met de eeuwige God.

178:1.12 (1931.3) Jullie moet niet trachten de waarheid te verbreiden, of rechtvaardigheid tot stand te brengen, door middel van de macht van burgerlijke regeringen of door het invoeren van wereldlijke wetten. Je mag je altijd inspannen om mensen verstandelijk te overtuigen, maar waag het niet hen te dwingen. Je moet niet de grote wet van menselijke billijkheid vergeten die ik jullie in positieve vorm geleerd heb: zoals jij wilt dat de mensen jou behandelen, behandel hen evenzo.

178:1.13 (1931.4) Wanneer iemand die in het koninkrijk gelooft, wordt opgeroepen om in dienst te treden van de burgerlijke overheid, laat hij deze dienst dan als wereldlijk onderdaan van die regering verrichten, alhoewel deze gelovige in zijn overheidsfunctie alle gewone kenmerken van goed burgerschap dient te vertonen zoals deze verdiept zijn door de geestelijke verlichting die de adelende omgang van het bewustzijn van de sterveling met de inwonende geest van de eeuwige God teweegbrengt. Als een ongelovige blijkt een betere overheidsdienaar te zijn dan jij, dien je je ernstig af te vragen of de wortels van de waarheid in je hart niet zijn afgestorven door gebrek aan het levende water van de combinatie van geestelijke gemeenschap en sociaal dienstbetoon. Het bewustzijn van het zoonschap bij God moet het hele dienende leven bezielen van iedere man, vrouw, en kind die in het bezit is gekomen van zulk een machtige stimulans voor alle inherente krachten van een menselijke persoonlijkheid.

178:1.14 (1931.5) Jullie moogt geen passieve mystici of kleurloze asceten worden; jullie dient geen dromers te worden of mensen die zich maar laten meedrijven en indolent vertrouwen op een denkbeeldige Voorzienigheid om zelfs in hun eerste levensbehoeften te voorzien. Jullie moet weliswaar zachtmoedig zijn in jullie omgang met dwalende mensen, geduldig in je contact met onwetenden en verdraagzaam wanneer men jullie tart, maar je moet ook moedig zijn in het verdedigen van de gerechtigheid, machtig in de verkondiging van waarheid en stoutmoedig in de prediking van dit evangelie van het koninkrijk, ja tot aan de einden der aarde.

178:1.15 (1931.6) Dit evangelie van het koninkrijk is een levende waarheid. Ik heb jullie verteld dat het is als de gist in het deeg en als het mosterdzaadje; nu zeg ik jullie bovendien dat het is als het zaad van het levende wezen, dat, ofschoon het ditzelfde levende zaad blijft, zich van generatie op generatie onuitputtelijk ontvouwt in nieuwe manifestaties en bevredigend groeit in kanalen van nieuwe aanpassing aan de specifieke behoeften en omstandigheden van iedere successieve generatie. De openbaring die ik jullie heb gebracht is een levende openbaring, en ik wens dat zij passende vruchten zal voortbrengen in ieder individu en in iedere generatie, in overeenstemming met de wetten van geestelijke groei, vermenigvuldiging, en adaptieve ontwikkeling. Van generatie op generatie moet dit evangelie een toenemende vitaliteit vertonen en een grotere diepte van geestelijke kracht aan de dag leggen. Het mag niet alleen maar een heilige herinnering worden, alleen maar een overlevering over mij en de periode waarin we nu leven.

178:1.16 (1932.1) En vergeet niet: wij hebben geen rechtstreekse aanval gedaan op de persoon of het gezag van hen die op de zetel van Mozes zitten: wij hebben hun alleen het nieuwe licht aangeboden, en dat hebben zij met kracht verworpen. Wij hebben hen alleen aangevallen door hun geestelijke ontrouw aan de kaak te stellen aan de waarheden, die zij juist beweren te onderwijzen en te beschermen. Wij zijn alleen in botsing gekomen met de gevestigde leiders en erkende oversten wanneer zij zich vierkant opstelden tegen de prediking van het evangelie van het koninkrijk aan de mensenkinderen. Ook nu zijn wij het niet die hen aanvallen, maar zij die onze ondergang zoeken. Vergeet niet dat jullie is opgedragen alleen het goede nieuws te gaan verkondigen. De oude gebruiken moeten jullie niet aanvallen: je moet zorgvuldig de gist van de nieuwe waarheid in de oude geloofsovertuigingen mengen. Laat de Geest van Waarheid zijn eigen werk doen. Laat er alleen controverse ontstaan wanneer degenen die de waarheid verachten, je deze opdringen. Maar wanneer de halsstarrig ongelovige je aanvalt, aarzelt dan niet met kracht de waarheid te verdedigen die jou heeft gered en geheiligd.

178:1.17 (1932.2) Denkt er in alle wisselvalligheden van het leven altijd aan, elkaar lief te hebben. Twist niet met de mensen, zelfs niet met ongelovigen. Toont barmhartigheid, zelfs aan degenen die je beledigend behandelen. Betonen jullie je loyale burgers, rechtschapen handwerkslieden, prijzenswaardige buren, toegewijde familieleden, begripvolle ouders en oprechte gelovigen in de broederschap van het koninkrijk van de Vader. En mijn geest zal op jullie zijn, nu en zelfs tot het einde der wereld.

178:1.18 (1932.3) Toen Jezus zijn onderricht had beëindigd, was het bijna één uur geworden en zij gingen onmiddellijk terug naar het kamp, waar David en zijn helpers het middagmaal voor hen klaar hadden staan.

2. Na het middagmaal

178:2.1 (1932.4) Niet velen van degenen die de Meester hadden aangehoord waren in staat om zelfs maar een gedeelte van zijn toespraak van die morgen in zich op te nemen. Van allen die hem hoorden, begrepen de Grieken er het meeste van. Zelfs zijn elf apostelen waren verbijsterd door zijn toespelingen op toekomstige politieke koninkrijken en opeenvolgende generaties van gelovigen in het koninkrijk. Jezus’ meest toegewijde volgelingen konden het dreigende einde van zijn dienst op aarde niet overeenbrengen met deze verwijzingen naar een lange toekomst van evangelie-activiteiten. Sommige Joodse gelovigen begonnen te beseffen dat de grootste tragedie op aarde stond te gebeuren, maar zij konden dit dreigende onheil niet in overeenstemming brengen met de opgewekte, onverstoorbare persoonlijke houding van de Meester, noch met zijn toespraak van die morgen, waarin hij herhaaldelijk zinspeelde op de zaken van het hemelse koninkrijk die zich in de toekomst zouden afspelen, zaken die een lange tijdsspanne zouden beslaan en die ook betrekkingen met vele opeenvolgende wereldlijke koninkrijken op aarde zouden inhouden.

178:2.2 (1932.5) Tegen de middag waren alle apostelen en discipelen op de hoogte van de haastige vlucht van Lazarus uit Betanië. Zij begonnen de grimmige vastbeslotenheid te beseffen van het besluit van de oversten der Joden om Jezus en zijn leer uit te roeien.

178:2.3 (1932.6) David Zebedeüs was door het werk van zijn geheime agenten in Jeruzalem geheel op de hoogte van de stand van zaken met betrekking tot het plan om Jezus in hechtenis te nemen en te doden. Hij wist alles van de rol die Judas in dit komplot speelde, maar onthulde deze wetenschap niet aan de andere apostelen en nog minder aan de discipelen. Wel nam hij kort na het middagmaal Jezus terzijde, vatte moed en vroeg hem of hij wist — maar verder kwam hij niet met zijn vraag. De Meester onderbrak hem door zijn hand op te heffen en zei: ‘Ja, David, ik weet er alles van, en ik weet dat jij het ook weet, maar denk eraan dat je het aan niemand vertelt. Twijfel er alleen in je eigen hart niet aan dat de wil van God uiteindelijk zal zegevieren.’

178:2.4 (1933.1) Dit onderhoud met David werd onderbroken door de aankomst van een koerier uit Filadelfia, die meldde dat Abner gehoord had van het komplot om Jezus te doden, en nu vroeg of hij naar Jeruzalem zou komen. Deze koerier spoedde zich naar Filadelfia terug met de volgende boodschap voor Abner: ‘Ga door met je werk. Als ik van jullie heenga in het vlees, is dit alleen om terug te kunnen keren in de geest. Ik zal jullie niet in de steek laten. Ik zal tot het einde bij jullie zijn.’

178:2.5 (1933.2) Rond deze tijd kwam Filippus naar de Meester toe en vroeg: ‘Meester, nu het binnenkort tijd is voor de Paasmaaltijd, komt, wil ik vragen waar ge wilt dat wij deze zullen bereiden?’ En toen Jezus deze vraag van Filippus hoorde, antwoordde hij: ‘Ga naar Petrus en Johannes en breng hen hier, dan zal ik jullie aanwijzingen geven over de maaltijd die wij vanavond samen zullen gebruiken. Wat de Paasmaaltijd betreft, dat zul je moeten bezien wanneer we eerst deze maaltijd gehouden hebben.’

178:2.6 (1933.3) Toen Judas de Meester over deze zaken met Filippus hoorde spreken, kwam hij dichterbij om hun gesprek af te kunnen luisteren. Maar David Zebedeüs die ook in de buurt stond, liep naar Judas toe en begon een gesprek met hem, terwijl Filippus, Petrus en Johannes iets terzijde gingen om met de Meester te praten.

178:2.7 (1933.4) Jezus zei tegen de drie apostelen: ‘Ga nu direct naar Jeruzalem, en wanneer jullie de poort binnenkomen, zullen jullie een man tegenkomen die een waterkruik draagt. Hij zal jullie aanspreken, en dan moeten jullie hem volgen. Wanneer hij jullie naar een zeker huis brengt, moeten jullie daar met hem binnengaan en de heer des huizes vragen, “Waar is het gastenvertrek waar de Meester het avondmaal met zijn apostelen zal gebruiken?” En wanneer jullie dit zo hebben gevraagd, zal de heer des huizes jullie een grote bovenzaal wijzen die geheel van het nodige is voorzien en voor ons is klaargemaakt.’

178:2.8 (1933.5) Toen de apostelen bij de stad aankwamen, kwamen zij de man met de waterkruik tegen bij de poort en volgden hem naar het huis van Johannes Marcus, waar de vader van de jongen hen ontving en hun de bovenzaal liet zien die geheel gereed was voor de avondmaaltijd.

178:2.9 (1933.6) Dit vond allemaal plaats overeenkomstig een afspraak tussen de Meester en Johannes Marcus, die zij de vorige middag gemaakt hadden toen ze alleen waren in de bergen. Jezus wilde er zeker van zijn dat hij althans deze laatste maaltijd ongestoord met zijn apostelen zou kunnen houden, en had deze geheime afspraak met Johannes Marcus gemaakt omdat hij van mening was dat indien Judas hun plaats van samenkomst van tevoren zou weten, hij mogelijk met zijn vijanden zou afspreken om hem daar te arresteren. Op deze manier kwam Judas hun plaats van samenkomst pas te weten toen hij in het gezelschap van Jezus en de andere apostelen daar aankwam.

178:2.10 (1933.7) David Zebedeüs had veel zaken met Judas te regelen, zodat het niet moeilijk was hem te beletten om achter Petrus, Johannes en Filippus aan te gaan, wat hij graag had willen doen. Toen Judas een zeker bedrag aan David gaf voor levensmiddelen, zei David tegen hem: ‘Judas, zou het onder deze omstandigheden niet goed zijn om mij alvast wat meer geld te geven dan wat ik nu direct nodig heb?’ Judas dacht even na en antwoordde: ‘Ja, David, ik denk ook dat dat verstandig zou zijn. En gezien de onrustige toestand in Jeruzalem, denk ik eigenlijk dat het het beste zou zijn als ik je al het geld over draag. Er wordt een samenzwering beraamd tegen de Meester, en in het geval dat er iets met mij zou gebeuren, zou jij er niet door worden gehinderd.’

178:2.11 (1934.1) En dus nam David al het kasgeld van de apostelen in ontvangst en de ontvangstbewijzen voor al het geld in deposito. Pas in de avond van de volgende dag hoorden de apostelen van deze transactie.

178:2.12 (1934.2) Omstreeks half vijf kwamen de drie apostelen terug en berichtten Jezus dat alles klaar was voor de avondmaaltijd. De Meester maakte zich onmiddellijk gereed om zijn twaalf apostelen voor te gaan langs het smalle pad dat op de weg naar Betanië uitkwam, en vervolgens leidde hij hen Jeruzalem binnen. Dit was de laatste tocht die hij met alle twaalf apostelen heeft gemaakt.

3. Op weg naar het avondmaal

178:3.1 (1934.3) Omdat ze weer de mensenmenigten wilden vermijden die steeds door het dal van de Kidron heen en weer trokken tussen het Getsemanepark en Jeruzalem, liepen Jezus en de twaalf over de westelijke kruin van de Olijfberg om op de weg te komen die van Betanië naar de stad beneden liep. Toen ze bij de plek kwamen waar Jezus de vorige avond hun tocht een tijdje had onderbroken om over de verwoesting van Jeruzalem te spreken, bleven ze onwillekeurig staan en keken zwijgend op de stad neer. Daar Jezus niet voor zonsondergang de stad door wilde gaan en ze iets te vroeg waren, zei hij tot zijn metgezellen:

178:3.2 (1934.4) ‘Ga zitten en rust wat uit terwijl ik met jullie spreek over wat weldra moet geschieden. Al deze jaren heb ik met jullie als broeders geleefd en jullie de waarheid van het koninkrijk des hemels onderricht, en de geheimen ervan geopenbaard. En mijn Vader heeft zeker vele wonderbaarlijke dingen gedaan in verband met mijn missie op aarde. Jullie zijn van dit alles getuige geweest en hebt de ervaring gedeeld om arbeider te zijn samen met God. En jullie zult het met mij eens zijn dat ik jullie reeds gedurende enige tijd heb aangezegd dat ik binnenkort moet terugkeren naar het werk dat de Vader mij heeft opgedragen: ik heb jullie duidelijk gezegd dat ik jullie in deze wereld moet achterlaten om het werk voor het koninkrijk voort te zetten. Het was voor dit doel dat ik jullie heb afgezonderd, toen in de heuvels van Kafarnaüm. Jullie moet je er nu op voorbereiden de ervaring die jullie in mijn bijzijn hebt opgedaan, met anderen te delen. Zoals de Vader mij in deze wereld gezonden heeft, zo ga ik jullie nu uitzenden om mij te vertegenwoordigen en het werk af te maken dat ik ben begonnen.

178:3.3 (1934.5) ‘Jullie zien nu in droefheid neer op gindse stad, want jullie hebben mijn woorden gehoord over het einde van Jeruzalem. Ik heb jullie van tevoren gewaarschuwd, opdat jullie niet zouden omkomen bij haar verwoesting, waardoor de verkondiging van het evangelie zou worden vertraagd. Zo waarschuw ik jullie ook je in acht te nemen en je niet nodeloos aan gevaar bloot te stellen wanneer men de Zoon des Mensen in hechtenis komt nemen. Ik moet gaan, maar jullie moeten blijven om van dit evangelie te getuigen wanneer ik ben heengegaan, zoals ik ook Lazarus heb opgedragen om te vluchten voor de woede der mensen, zodat hij in leven zou blijven om de heerlijkheid Gods te verkondigen. Als het de wil van de Vader is dat ik heenga, kan niets dat jullie kunnen doen het goddelijke voornemen verijdelen. Nemen jullie je in acht, opdat zij niet ook jullie doden. Laat je ziel dapper zijn in de verdediging van het evangelie met geestelijke kracht, maar laat je niet verleiden om de een of andere dwaze poging te doen de Zoon des Mensen te verdedigen. Ik heb geen mensenhanden nodig om mij te verdedigen, de hemelse heerscharen zijn ook nu direct beschikbaar, maar ik ben vastbesloten de wil van mijn Vader in de hemel te doen, en daarom moeten wij ons onderwerpen aan hetgeen spoedig over ons zal komen.

178:3.4 (1934.6) ‘Wanneer jullie deze stad verwoest zullen zien, vergeet dan niet dat jullie reeds begonnen bent aan het eeuwige leven, het leven van nimmer eindigende dienstbaarheid in het steeds voortschrijdende koninkrijk des hemels, ja zelfs van de hemel der hemelen. Jullie weten nu wel dat er in het universum van mijn Vader en in het mijne vele woonplaatsen zijn en dat daar de kinderen des lichts de openbaring te wachten staat van steden wier bouwmeester God is, en van werelden waar de levensgewoonte rechtvaardigheid is en vreugde in de waarheid. Ik heb jullie hier op aarde het koninkrijk des hemels gebracht, maar ik zeg jullie dat een ieder van jullie die door geloof daarin binnengaat en daarin blijft door het levende dienen van de waarheid, zeker zal opklimmen naar de werelden omhoog en met mij zal aanzitten in het geestelijke koninkrijk van onze Vader. Maar eerst moeten jullie je aangorden om het werk te voltooien dat jullie met mij zijt begonnen. Jullie moeten eerst veel tegenspoed doorstaan en veel verdriet verduren — en deze beproevingen komen nu over ons — en wanneer jullie je werk op aarde hebt volbracht, zullen jullie ingaan tot mijn vreugde, zoals ik zelf het werk voor mijn Vader op aarde heb volbracht en op het punt sta in zijn armen terug te keren.’

178:3.5 (1935.1) Toen de Meester deze woorden had gesproken, stond hij op en allen volgden hem de Olijfberg af en de stad in. Geen van de apostelen, op drie na, wist waar zij heengingen, toen zij in de vallende duisternis door de nauwe straatjes liepen. De mensenmenigte woelde langs hen heen, maar niemand herkende hen en niemand wist dat de Zoon van God voorbijging op weg naar zijn laatste bijeenkomst als sterveling met zijn verkozen ambassadeurs van het koninkrijk. En evenmin wisten de apostelen dat één uit hun midden reeds betrokken was in een komplot om de Meester te verraden en over te leveren in handen van zijn vijanden.

178:3.6 (1935.2) Johannes Marcus was hen gevolgd tot in de stad, en toen zij de poort waren doorgegaan, liep hij snel door een andere straat, zodat toen zij aankwamen, hij hen al stond op te wachten om hen welkom te heten in het huis van zijn vader.

Información de fondo

AfdrukkenAfdrukken

Urantia Foundation, 533 W. Diversey Parkway, Chicago, IL 60614, USA
Telefoon: +1-773-525-3319
© Urantia Foundation. Alle rechten voorbehouden