Verhandeling 192 - Verschijningen in Galilea

   
   Paragraaf Nummers: Aan | Uit
AfdrukkenAfdrukken

Het Urantia Boek

Verhandeling 192

Verschijningen in Galilea

192:0.1 (2045.1) TEGEN de tijd dat de apostelen Jeruzalem verlieten om naar Galilea te gaan, waren de Joodse leiders aanmerkelijk rustiger geworden. Aangezien Jezus alleen verscheen aan zijn familie van gelovigen in het koninkrijk, en aangezien de apostelen zich schuilhielden en niet in het openbaar predikten, waren de oversten der Joden tot de conclusie gekomen dat de evangelie-beweging ten slotte toch met succes de kop was ingedrukt. Natuurlijk waren zij wel ontdaan over de geruchten welke zich steeds meer verspreidden, dat Jezus uit de dood was verrezen, maar zij vertrouwden erop dat de omgekochte wachters al die berichten op afdoende wijze zouden ontzenuwen, door steeds maar weer het verhaal te vertellen dat een troep volgelingen het lichaam had weggehaald.

192:0.2 (2045.2) Van nu af aan, totdat de apostelen verstrooid werden door het opkomende getij van vervolging, was Petrus het algemeen erkende hoofd van het apostolische korps. Jezus had hem nimmer met dit gezag bekleed, en zijn mede-apostelen kozen hem ook nooit formeel voor zulk een verantwoordelijke positie: hij had deze als een natuurlijke zaak op zich genomen en bekleedde deze functie met algemeen goedvinden, ook al omdat hij hun voornaamste prediker was. Van nu af aan werd het prediken in het openbaar de belangrijkste taak der apostelen. Na hun terugkeer uit Galilea werd Mattias, die zij uitkozen om de plaats van Judas in te nemen, hun penningmeester.

192:0.3 (2045.3) Tijdens de week dat zij nog in Jeruzalem bleven wachten, bracht Maria, de moeder van Jezus, de meeste tijd door bij de gelovige vrouwen die logeerden ten huize van Jozef van Arimatea.

192:0.4 (2045.4) Toen de apostelen deze maandag vroeg in de ochtend naar Galilea vertrokken, ging Johannes Marcus ook mee. Hij volgde hen op afstand tot buiten de stad, en toen ze al een heel eind voorbij Betanië waren, mengde hij zich vrijmoedig tussen hen, erop vertrouwend dat zij hem niet terug zouden sturen.

192:0.5 (2045.5) Onderweg naar Galilea onderbraken de apostelen hun tocht verscheidene malen om het verhaal van hun verrezen Meester te vertellen en zodoende kwamen ze pas woensdagavond heel laat in Betsaïda aan. Het was donderdag al twaalf uur toen allen wakker waren en gereed om te ontbijten.

1. De verschijning bij het meer

192:1.1 (2045.6) Op vrijdag, 21 april, om ongeveer zes uur ’s morgens verscheen de morontia-Meester voor de dertiende maal, de eerste in Galilea, aan de tien apostelen toen hun boot de oever naderde, dichtbij de gebruikelijke aanlegplaats in Betsaïda.

192:1.2 (2045.7) Toen de apostelen de namiddag en het begin van de avond van die donderdag in afwachting hadden doorgebracht ten huize van Zebedeüs, had Petrus geopperd te gaan vissen. Toen Petrus deze vistocht voorstelde, besloten alle apostelen mee te gaan. De hele nacht zwoegden ze met de netten, maar zij vingen geen vis. Het deerde hen niet erg dat ze niets vingen, want ze hadden veel interessante belevenissen te bespreken, dingen die hen nog zo kort geleden in Jeruzalem waren overkomen. Maar toen het licht begon te worden, besloten ze naar Betsaïda terug te keren. Toen ze de oever naderden, zagen ze iemand op het strand staan bij een vuur, dichtbij de landingsplaats van de boot. Eerst dachten ze dat het Johannes Marcus was die hen bij hun terugkomst met hun vangst kwam verwelkomen, maar toen ze dichter bij de oever kwamen, zagen ze dat ze zich vergist hadden — de man was te lang om Johannes te kunnen zijn. Het was bij geen van hen allen opgekomen dat de man op de oever de Meester was. Het was hun niet geheel duidelijk waarom Jezus met hen wilde samenkomen op de plaatsen waar ze vroeger met elkaar hadden verkeerd, en buiten in de natuur, ver weg van Jeruzalem, waar ze aan huis gebonden waren en waar de tragische associaties met vrees, verraad en dood nog levend waren. Hij had hun gezegd dat, wanneer zij naar Galilea zouden gaan, hij hen daar zou ontmoeten en hij stond nu op het punt die belofte in te lossen.

192:1.3 (2046.1) Terwijl zij het anker lieten vallen en zich gereedmaakten over te stappen in de sloep om aan wal te gaan, riep de man op het strand hun toe, ‘Hebben jullie wat gevangen, jongens?’ En toen zij antwoordden ‘Neen’, riep hij opnieuw en zei: ‘Werp het net uit aan de rechterkant van de boot, daar vind je vis.’ Ofschoon zij niet wisten dat het Jezus was, die hun die aanwijzing gaf, wierpen zij eensgezind het net uit zoals hun was gezegd, en het was direct vol, zo vol dat ze het nauwelijks konden ophalen. Nu was Johannes Zebedeüs snel van begrip en toen hij het zwaar beladen net zag, werd het hem duidelijk dat het de Meester was, die tot hen had gesproken. Toen die gedachte bij hem opkwam, boog hij zich naar Petrus en fluisterde, ‘Het is de Meester.’ Petrus was altijd al een man van onnadenkende actie en onstuimige toewijding, dus toen Johannes hem dit toefluisterde, stond hij snel op en stortte zich in het water, om maar des te eerder bij de Meester te zijn. Zijn broeders kwamen vlak achter hem aan; zij waren aan land gekomen in de sloep waarachter zij het net met vissen sleepten.

192:1.4 (2046.2) Johannes Marcus was intussen ook op en toen hij de apostelen aan land zag komen met het zwaarbeladen net, holde hij over het strand om hen te begroeten; toen hij elf mannen zag in plaats van tien, kreeg hij het vermoeden dat de onbekende de verrezen Jezus was, en terwijl de verbaasde tien apostelen zwijgend toekeken, vloog de jongen naar de Meester, knielde aan zijn voeten en zei, ‘Mijn Heer en mijn Meester.’ Hierop begon Jezus te spreken, maar niet zoals in Jeruzalem, toen hij hen begroette met ‘Vrede zij met u,’: in heel gewone bewoordingen zei hij tot Johannes Marcus, ‘Zo, Johannes, ik ben blij je weer te zien, hier in dit zorgenvrije Galilea, waar we de gelegenheid hebben voor een goed samenzijn. Blijf bij ons, Johannes, en ontbijt met ons.’

192:1.5 (2046.3) Terwijl Jezus met de jongen sprak, waren de tien zo verbaasd en verrast, dat ze er niet aan dachten het net met vissen op het strand te trekken. Nu zei Jezus: ‘Haal jullie vis bin- nen en maak er een stuk of wat klaar voor het ontbijt. We hebben al een vuur en veel brood.’

192:1.6 (2046.4) Terwijl Johannes Marcus zijn hulde bracht aan de Meester, was er een schok door Petrus heengegaan toen hij de gloeiende kolen daar op het strand zag; het tafereel herinnerde hem maar al te levendig aan het middernachtelijke houtskoolvuur op de binnenplaats van Annas waar hij de Meester had verloochend, maar hij vermande zich, knielde aan de voeten van de Meester, en riep uit: ‘Mijn Heer en mijn Meester!’

192:1.7 (2046.5) Daarop hielp Petrus zijn kameraden het net binnen te halen. Toen zij hun vangst op het strand hadden, telden ze de vissen, en het waren er 153 grote. En weer maakten ze de vergissing dat ze dit een mirakuleuze visvangst noemden. Dit voorval had niets met een wonder te maken. De Meester gebruikte alleen maar zijn voorkennis. Hij wist dat de vis daar zat en gaf daarom de apostelen aanwijzingen waar zij hun net moesten uitwerpen.

192:1.8 (2047.1) Jezus zei nu tegen hen: ‘Komen jullie nu allemaal ontbijten. Zelfs de tweelingbroers moeten gaan zitten terwijl ik met jullie praat. Johannes Marcus zal de vis schoonmaken.’ Johannes Marcus bracht zeven flinke vissen die de Meester op het vuur legde en toen ze gaar waren, deelde de jongen ze onder de tien rond. Daarop brak Jezus het brood en gaf het aan Johannes, die het op zijn beurt ronddeelde aan de hongerige apostelen. Toen ze allen voorzien waren, vroeg Jezus Johannes Marcus te gaan zitten, terwijl hij zelf de jongen van vis en brood voorzag. Onder het eten praatte Jezus met hen en haalde herinneringen op aan hun vele belevenissen in Galilea en bij ditzelfde meer.

192:1.9 (2047.2) Dit was de derde keer dat Jezus zich aan de apostelen als groep vertoonde. Toen Jezus hen aanriep en vroeg of ze wat gevangen hadden, vermoedden ze eerst niet wie hij was, omdat het een gewone zaak was voor deze vissers op het meer van Galilea om wanneer ze aan land kwamen, zo benaderd te worden door de vishandelaren van Tarichea, die gewoonlijk klaar stonden om de aanvoer van pasgevangen vis op te kopen voor de visdrogerijen.

192:1.10 (2047.3) Jezus praatte meer dan een uur met de tien apostelen en Johannes Marcus, en daarna sprak hij, terwijl ze het strand op en neer wandelden, met telkens twee van de apostelen — maar niet dezelfde paren die hij in het begin samen had uitgezonden om te onderrichten. Alle elf apostelen waren samen uit Jeruzalem hierheen gekomen, maar Simon Zelotes werd steeds neerslachtiger naarmate zij Galilea naderden, en dus had hij, toen ze in Betsaïda waren aangekomen, zijn broeders verlaten en was naar zijn eigen huis was gegaan.

192:1.11 (2047.4) Voordat Jezus deze morgen afscheid van hen nam, zei hij dat twee apostelen zich moesten aanbieden om naar Simon Zelotes te gaan en hem nog diezelfde dag terug te brengen. Petrus en Andreas deden dit.

2. De apostelen praten twee aan twee met Jezus

192:2.1 (2047.5) Toen ze klaar waren met het ontbijt, wenkte Jezus Petrus en Johannes om met hem mee te komen voor een wandeling langs het strand, terwijl de anderen bij het vuur bleven zitten. Terwijl zij daar liepen, zei Jezus tot Johannes: ‘Johannes, heb je mij lief?’ En toen Johannes antwoordde: ‘Ja, Meester, met geheel mijn hart,’ zei de Meester: ‘Houd er dan mee op zo onverdraagzaam te zijn en leer de mensen lief te hebben zoals ik jullie heb liefgehad. Wijd je leven aan het leveren van het bewijs dat liefde de belangrijkste zaak ter wereld is. Het is Gods liefde die de mensen ertoe aanspoort om redding te zoeken. Uit liefde komt alle geestelijke goedheid voort, liefde is de essentie van het ware en schone.’

192:2.2 (2047.6) Jezus wendde zich daarna tot Petrus en vroeg: ‘Petrus, heb je mij lief?’ Petrus antwoordde: ‘Heer, ge weet dat ik u liefheb met geheel mijn ziel.’ Daarop zei Jezus: ‘Indien je mij liefhebt, Petrus, weid dan mijn lammeren. Verwaarloos de zorg voor de zwakken, de armen en de jonge mensen niet. Predik het evangelie zonder vrees of voorkeur; denk er steeds aan dat God geen aanzien des persoons kent. Dien je medemensen zoals ik jullie gediend heb; vergeef je medestervelingen zoals ik jou vergeven heb. Laat ervaring je de waarde van meditatie onderrichten, en de kracht van intelligente overdenking.’

192:2.3 (2047.7) Nadat ze een eindje verder gegaan waren, wendde de Meester zich opnieuw tot Petrus en vroeg: ‘Petrus, heb je mij werkelijk lief?’ Hierop zei Simon: ‘Ja Heer, ge weet dat ik u liefheb.’ En weer zei Jezus: ‘Zorg dan goed voor mijn schapen. Wees een goede, ware herder voor de kudde. Beschaam hun vertrouwen in jou niet. Laat je niet bij verrassing overmeesteren door de vijand. Wees te allen tijde op je hoede — waak en bid.’

192:2.4 (2047.8) Toen ze even verder gegaan waren, wendde Jezus zich tot Petrus en vroeg voor de derde maal: ‘Petrus, heb je me waarlijk lief?’ En Petrus, die een weinig bedroefd werd doordat de Meester hem niet scheen te vertrouwen, sprak vol gevoel: ‘Heer, gij weet alles, en daarom weet ge ook dat ik u werkelijk en waarachtig liefheb.’ Toen sprak Jezus: ‘Weid mijn schapen. Laat de kudde niet in de steek. Wees een voorbeeld en inspiratie voor al je medeherders. Heb de kudde lief zoals ik jullie heb liefgehad en wijd je aan hun welzijn zoals ik mijn leven aan jullie welzijn heb gewijd. En volg mij tot aan het einde toe.’

192:2.5 (2048.1) Petrus vatte deze laatste uitspraak letterlijk op — dat hij achter Jezus aan moest blijven lopen — en zich tot Jezus richtend, wees hij naar Johannes en vroeg: ‘Als ik u blijf volgen, wat moet deze man dan doen?’ Toen Jezus merkte dat Petrus zijn woorden verkeerd had begrepen, zei hij: ‘Petrus, bekommer je niet om wat je broeders moeten doen. Indien ik wil dat Johannes nog blijft wanneer jij weg bent, zelfs tot ik terugkom, wat gaat dat jou aan? Zorg jij er alleen voor dat je mij volgt.’

192:2.6 (2048.2) Deze opmerking raakte onder de broeders bekend en werd opgevat als een verklaring van Jezus dat Johannes niet zou sterven vóór de wederkomst van de Meester om, zoals velen dachten en hoopten, het koninkrijk te vestigen in macht en heerlijkheid. Deze interpretatie van de woorden van Jezus waren voor Simon Zelotes een belangrijke reden om het werk weer op te vatten en het te blijven verrichten.

192:2.7 (2048.3) Toen zij terugwaren bij de anderen, wandelde en sprak Jezus met Andreas en Jakobus. Toen ze een klein eindje gelopen hadden, zei Jezus tot Andreas: ‘Andreas, heb je vertrouwen in mij?’ En toen het voormalig hoofd der apostelen Jezus deze vraag hoorde stellen, stond hij stil en antwoordde: ‘Ja, Meester, zeer zeker heb ik vertrouwen in u, en ge weet dat.’ Hierop zei Jezus: ‘Andreas, als je vertrouwen in mij hebt, heb dan ook meer vertrouwen in je broeders — zelfs in Petrus. Eens heb ik jou de leiding van je broeders toevertrouwd. Nu moet jij anderen je vertrouwen schenken, wanneer ik jullie verlaat om naar de Vader te gaan. Wanneer je broeders zich naar heinde en verre gaan verspreiden vanwege de bittere vervolgingen, wees dan een zorgzame en wijze raadsman voor Jakobus, mijn broeder naar het vlees, wanneer hij zware lasten te dragen zal krijgen waarop zijn ervaring hem nog niet heeft voorbereid. En blijf dan vertrouwen, want ik zal je niet in de steek laten. Wanneer je klaar bent op aarde, zul je bij mij komen.’

192:2.8 (2048.4) Daarop richtte Jezus zich tot Jakobus en vroeg: ‘Jakobus, heb je vertrouwen in mij?’ En natuurlijk antwoordde Jakobus: ‘Ja, Meester, ik vertrouw u van ganser harte.’ Hierop zei Jezus: ‘Jakobus, als je meer op mij vertrouwt, zul je minder ongeduldig zijn met je broeders. Indien je vertrouwen in mij wilt hebben, zal dit je helpen om vriendelijk te zijn voor de broederschap der gelovigen. Leer om de gevolgen van je woorden en daden goed te overwegen. Onthoud dat het oogsten overeenkomstig het zaaien is. Bid om kalm van geest te mogen worden en oefen je in geduld. Deze deugden, samen met levend geloof, zullen je ondersteunen wanneer het uur komt dat je de beker van de zelfverloochening zult moeten drinken. Maar raak nooit ontzet: wanneer je klaar bent op aarde zul jij ook komen om bij mij te zijn.’

192:2.9 (2048.5) Vervolgens sprak Jezus met Tomas en Natanael. Tot Tomas zei hij: ‘Tomas, dien je mij?’ Tomas antwoordde: ‘Ja, Heer, ik dien u nu en altijd.’ Daarop zei Jezus: ‘Indien je mij wilt dienen, dien dan mijn broeders in het vlees zoals ik jullie gediend heb. En word dit goeddoen niet moede, maar volhard als iemand die door God gewijd is tot deze liefdedienst. Wanneer je je dienst op aarde met mij ten einde gebracht zult hebben, zul je met mij dienen in heerlijkheid. Tomas, je moet ophouden te twijfelen; je moet groeien in geloof en in de kennis van waarheid. Geloof in God als een kind, maar houd op zo kinderachtig te handelen. Heb moed; wees sterk in het geloof en machtig in het koninkrijk van God.’

192:2.10 (2049.1) Daarop zei de Meester tot Natanael: ‘Natanael, dien je mij?’ En de apostel antwoordde: ‘Ja, Meester, en met ongedeelde genegenheid.’ Toen zei Jezus: ‘Indien je mij dan van ganser harte dient, zorg er dan voor dat je je met onvermoeibare genegenheid wijdt aan het welzijn van mijn broeders op aarde. Laat je raadgevingen gepaard gaan met vriendschap en voeg liefde toe aan je filosofie. Dien je medemensen zoals ik jullie gediend heb. Wees trouw aan de mensen zoals ik over jullie gewaakt heb. Wees minder kritisch: verwacht minder van sommige mensen en verminder daardoor de mate waarin je teleurgesteld raakt. En wanneer het werk hier beneden klaar is, zul je bij mij dienen in den hoge.’

192:2.11 (2049.2) Hierna sprak de Meester met Matteüs en Filippus. Tot Filippus zei hij: ‘Filippus, gehoorzaam je mij?’ Filippus antwoordde,:’Ja, Heer, ik zal u gehoorzamen, ook al kost het mij mijn leven.’ Toen sprak Jezus: ‘Als je mij wilt gehoorzamen, trek dan naar de landen van de niet-Joden en verkondig daar dit evangelie. De profeten hebben je gezegd dat gehoorzamen beter is dan offeranden. Door geloof ben je een zoon in het koninkrijk geworden, een zoon die God kent. Er is maar één wet die gehoorzaamd moet worden — dat is het gebod om uit te gaan om het evangelie van het koninkrijk te verkondigen. Wees niet langer bevreesd voor de mensen: wees niet bang om het goede nieuws van het eeuwige leven te verkondigen aan je medemensen die wegkwijnen in duisternis en hongeren naar het licht der waarheid. Filippus, je zult je niet langer bezighouden met geld en goederen. Je bent nu vrij om de blijde boodschap te prediken, net zoals je broeders. En ik zal voor je uit gaan en met je zijn tot aan het einde toe.’

192:2.12 (2049.3) Daarna sprak de Meester tot Matteüs en vroeg: ‘Heb je de moed mij te gehoorzamen?’ Matteüs antwoordde: ‘Ja, Heer, ik heb mij volledig gewijd aan het doen van uw wil.’ Toen sprak de Meester: ‘Matteüs, indien je mij gehoorzaam wilt zijn, ga dan heen en onderwijs alle volken dit evangelie van het koninkrijk. Je zult je broeders niet langer dienen met de materiële zaken van het leven; voortaan moet jij ook de goede boodschap verkondigen van het geestelijke heil. Wees voortaan alleen bedacht op het gehoorgeven aan je opdracht om dit evangelie van het koninkrijk van de Vader te verkondigen. Zoals ik de wil van de Vader op aarde heb gedaan, zo moet ook jij de goddelijke opdracht volbrengen. Houd in gedachten dat zowel de Joden als de niet-Joden je broeders zijn. Vrees niemand wanneer je de reddingbrengende waarheden van het evangelie van het koninkrijk des hemels verkondigt. En waar ik heen ga, zul jij binnenkort ook komen.’

192:2.13 (2049.4) Toen wandelde en sprak hij met de Alfeüs-tweeling, Jakobus en Judas, en zich tot hen beiden richtend, vroeg hij: ‘Jakobus en Judas, geloven jullie in mij?’ En toen beiden antwoordden: ‘Ja, Meester, wij geloven zeer zeker,’ zei hij: ‘Ik zal jullie spoedig verlaten. Jullie zien dat ik naar het vlees jullie reeds verlaten heb. Ik blijf in deze gedaante nog maar kort hier, voordat ik naar mijn Vader ga. Jullie geloven in mij — jullie zijn mijn apostelen en dat zullen jullie altijd blijven. Blijft geloven en houdt je verbondenheid met mij in herinnering wanneer ik ben heengegaan, ook nadat jullie misschien zijn teruggekeerd naar het werk dat jullie plachten te doen voordat jullie mijn leven gingen delen. Laat geen enkele verandering in jullie werk in de buitenwereld ooit van invloed zijn op jullie trouw. Hebt geloof in God en vertrouwt op hem tot aan het einde van jullie dagen op aarde. Vergeet nooit dat, als je door geloof een zoon van God bent, alle eerlijk werk hier op aarde heilig is. Niets wat een zoon van God doet, kan onbeduidend zijn. Doet daarom van nu af aan je werk als voor God. En wanneer jullie klaar zijn in deze wereld, heb ik andere en betere werelden waar jullie eveneens voor mij zult werken. En in al dit werk, hier op deze wereld en op andere werelden, zal ik met jullie meewerken en mijn geest zal in jullie wonen.’

192:2.14 (2049.5) Het was bijna tien uur toen Jezus terugkwam na zijn gesprek met de Alfeüs-tweeling, en toen hij de apostelen verliet, zei hij: ‘Vaarwel, tot ik jullie allemaal morgen omstreeks het middaguur weer zal zien op de berg waar jullie bevestigd zijn.’ Toen hij aldus gesproken had, verdween hij uit hun gezicht.

3. Op de berg van de bevestiging

192:3.1 (2050.1) Op zaterdag, 22 april, kwamen de elf apostelen volgens afspraak tegen het middaguur bijeen op de heuvel bij Kafarnaüm, en Jezus verscheen te midden van hen. Deze bijeenkomst vond plaats op dezelfde heuvel waar de Meester hen had afgezonderd als zijn apostelen en als ambassadeurs op aarde van het koninkrijk van de Vader. Dit was de veertiende morontia-verschijning van de Meester.

192:3.2 (2050.2) Bij deze gelegenheid knielden de elf apostelen in een kring rond de Meester en hoorden hem zijn opdrachten herhalen en zagen hem opnieuw de bevestigingshandeling uitvoeren, juist zoals toen zij de eerste keer werden afgezonderd voor het speciale werk voor het koninkrijk. En dit alles was voor hen als een herinnering aan hun vorige wijding aan de dienst van de Vader, behalve het gebed van de Meester. Zoals de Meester — de morontia-Jezus — nu bad, was het in majesteitelijke klanken en met woorden van zulk een kracht, als de apostelen nimmer tevoren hadden gehoord. Hun Meester sprak nu met de heersers over de universa als iemand aan wie in zijn eigen universum alle macht en gezag in handen was gegeven. En deze elf mannen zouden deze ervaring van de hernieuwde morontia-wijding aan hun vroegere geloften met betrekking tot hun zending als ambassadeurs nooit vergeten. De Meester bracht een vol uur met zijn ambassadeurs door op deze berg en nadat hij liefdevol afscheid van hen had genomen, verdween hij uit hun gezicht.

192:3.3 (2050.3) En een hele week lang werd Jezus door niemand gezien. De apostelen hadden werkelijk geen idee wat ze moesten doen, omdat ze niet wisten of de Meester naar de Vader was gegaan. In deze toestand van onzekerheid bleven zij in Betsaïda wachten. Ze durfden niet te gaan vissen, want misschien zou hij hen komen bezoeken en hen dan niet aantreffen. Gedurende deze gehele week werd Jezus in beslag genomen door de morontia- schepselen op aarde en door zaken die verband hielden met de morontia-overgang die hij op deze wereld doormaakte.

4. De bijeenkomst bij het meer

192:4.1 (2050.4) Door geheel Galilea verspreidden zich geruchten over de verschijningen van Jezus, en iedere dag kwamen meer gelovigen naar het huis van Zebedeus om inlichtingen te vragen over de opstanding van de Meester en om de waarheid te weten te komen over deze befaamde verschijningen. In het begin van de week maakte Petrus bekend dat er de volgende Sabbat, ‘s middags om drie uur, een bijeenkomst zou plaatsvinden bij het meer.

192:4.2 (2050.5) Dientengevolge kwamen er op zaterdag, 29 april, om drie uur, meer dan vijfhonderd gelovigen uit de omstreken van Kafarnaüm bij elkaar in Betsaïda om de eerste openbare prediking van Petrus na de opstanding aan te horen. De apostel was op zijn best en toen hij zijn pakkende redevoering beëindigd had, waren er nog maar weinigen van zijn toehoorders die betwijfelden of de Meester uit de dood verrezen was.

192:4.3 (2050.6) Petrus eindigde zijn preek met de woorden: ‘Wij bevestigen dat Jezus van Nazaret niet dood is; wij verklaren dat hij uit het graf verrezen is; wij verkondigen dat wij hem gezien hebben en met hem hebben gesproken.’ Net toen hij deze geloofsverklaring had afgelegd, verscheen naast hem, ten aanschouwen van al deze mensen, de Meester in morontia-gedaante, en sprak tot hen op welbekende toon: ‘Vrede zij met u en mijn vrede laat ik u.’ Na zo aan hen verschenen te zijn en tot hen gesproken te hebben, verdween hij uit hun gezicht. Dit was de vijftiende morontia-verschijning van de verrezen Jezus.

192:4.4 (2051.1) Wegens bepaalde uitlatingen van de Meester tot de elf apostelen tijdens hun onderhoud met hem op de berg der wijding, hadden de apostelen de indruk gekregen dat hun Meester kort daarna in het openbaar aan een groep gelovigen uit Galilea zou verschijnen, en dat zij daarna naar Jeruzalem moesten terugkeren. Dienovereenkomstig vertrokken de elf vroeg in de ochtend van de volgende dag, zondag 30 april, uit Betsaïda naar Jeruzalem. Op hun tocht langs de Jordaan predikten en onderrichtte zij bij talrijke gelegenheden, zodat ze pas laat op woensdag, 3 mei, ten huize van de familie Marcus aankwamen.

192:4.5 (2051.2) Dit was een droeve thuiskomst voor Johannes Marcus. Slechts enkele uren tevoren was zijn vader, Elia Marcus, plotseling gestorven aan een hersenbloeding. Ofschoon de gedachte dat de wederopstanding der doden zeker was, wat de apostelen zeer troostte in hun verdriet, rouwden zij tegelijkertijd om het verlies van hun goede vriend, die hen altijd standvastig gesteund had, ook toen ze grote moeilijkheden en teleurstelling ondervonden. Johannes Marcus deed alles wat hij kon om zijn moeder te troosten en namens zijn moeder nodigde hij de apostelen uit om hun woning als hun thuis te blijven beschouwen. En de elf apostelen hadden tot na de dag van Pinksteren hun hoofdkwartier in deze bovenzaal.

192:4.6 (2051.3) De apostelen waren met opzet na het vallen van de avond Jeruzalem binnengegaan om niet door de Joodse machthebbers gezien te worden. Ook verschenen ze niet in het openbaar bij de begrafenis van Elia Marcus. De gehele volgende dag bleven ze in rustige afzondering in deze bovenzaal, waar zich zoveel had afgespeeld.

192:4.7 (2051.4) Op donderdagavond hadden de apostelen een prachtige bijeenkomst in deze bovenzaal en allen, met uitzondering van Tomas, Simon Zelotes, en de Alfeüs-tweelingbroers, verbonden zich plechtig dat zij erop uit zouden trekken om het nieuwe evangelie van de verrezen Heer in het openbaar te gaan prediken. Reeds waren de eerste schreden gezet op de weg die zou leiden tot het veranderen van het evangelie van het koninkrijk — zoonschap bij God en broederschap met de mensen — in de verkondiging van de opstanding van Jezus. Natanael verzette zich tegen deze verlegging van het zwaartepunt in de boodschap die zij openlijk zouden gaan verkondigen, maar hij was niet opgewassen tegen Petrus’ welsprekendheid, en evenmin kon hij op tegen het enthousiasme van de discipelen, vooral de vrouwelijke gelovigen.

192:4.8 (2051.5) En zo, onder het krachtige leiderschap van Petrus en nog vóór de Meester was opgevaren naar de Vader, maakten zijn goedbedoelende vertegenwoordigers een aanvang met het subtiele proces om langzaam maar zeker de religie van Jezus te veranderen in een andere, gemodificeerde vorm van religie over Jezus.

Información de fondo

AfdrukkenAfdrukken

Urantia Foundation, 533 W. Diversey Parkway, Chicago, IL 60614, USA
Telefoon: +1-773-525-3319
© Urantia Foundation. Alle rechten voorbehouden