Verhandeling 179 - Het laatste avondmaal

   
   Paragraaf Nummers: Aan | Uit
AfdrukkenAfdrukken

Het Urantia Boek

Verhandeling 179

Het laatste avondmaal

179:0.1 (1936.1) TOEN Filippus de Meester er deze donderdagmiddag aan herinnerde dat het Pascha naderde en informeerde naar zijn plannen om dit te vieren, dacht hij aan de avondmaaltijd van het Pascha, die op de volgende dag, vrijdag, ’s avonds gehouden moest worden. Het was de gewoonte om met de voorbereidingen voor het vieren van het Pascha, niet later dan op het middaguur van de voorafgaande dag te beginnen. En omdat de Joden rekenden dat de dag bij zonsondergang begon, betekende dit dat de avondmaaltijd die bij het Pascha van zaterdag hoorde, op vrijdagavond gehouden moest worden, en wel voor het middernachtelijk uur.

179:0.2 (1936.2) De apostelen begrepen er daarom ook niets van toen Jezus aankondigde dat ze het Pascha een dag eerder zouden vieren. Zij dachten, althans enkelen van hen, dat hij wist dat hij gearresteerd zou worden vóór de Paasmaaltijd op vrijdagavond en dat hij hen daarom op deze donderdagavond bijeen liet komen voor een speciaal avondmaal. Anderen dachten dat dit alleen een speciale gelegenheid was die aan de normale viering van het Pascha vooraf zou gaan.

179:0.3 (1936.3) De apostelen wisten dat Jezus bij andere gelegenheden het Pascha zonder het lam had gevierd: zij wisten dat hij niet persoonlijk deelnam aan offerdiensten van de Joodse ritus. Hij had vele malen als gast meegegeten van het Paaslam, maar wanneer hij zelf de gastheer was, kwam er geen lam op tafel. De apostelen zouden niet erg verbaasd zijn geweest indien ze zouden zien dat zelfs op de avond van het Pascha het lam was weggelaten, en daar dit avondmaal een dag eerder werd gegeven vonden ze het niets bijzonders dat het ontbrak.

179:0.4 (1936.4) Nadat ze door de vader en moeder van Johannes Marcus welkom waren geheten, gingen de apostelen direct naar de bovenzaal, terwijl Jezus nog even achterbleef om met de familie Marcus te praten.

179:0.5 (1936.5) Er was van te voren afgesproken dat de Meester deze feestelijke gelegenheid alleen met zijn apostelen zou vieren, daarom was er niet voor tafeldienaren gezorgd.

1. Het verlangen naar voorrang

179:1.1 (1936.6) Toen Johannes Marcus de apostelen was voorgegaan naar boven, zagen zij een grote, gerieflijke kamer die geheel in gereedheid was gebracht voor het avondmaal, en ook zagen zij dat het brood, de wijn, het water, en de kruiden alle klaar stonden op het ene uiteinde van de tafel. Om deze lange tafel stonden dertien ligbanken, behalve aan de zijde waarop het brood en de wijn stonden, precies zoals een welgestelde Joodse familie dit voor de viering van het Pascha zou doen.

179:1.2 (1936.7) Toen de twaalf apostelen deze bovenzaal binnenkwamen, zagen zij, vlak naast de deur, de waterkruiken, kommen en handdoeken voor het wassen van hun stoffige voeten; en daar er geen bediende voorhanden was om deze dienst te verrichten, begonnen de apostelen, zodra Johannes Marcus hen alleen had gelaten, elkaar aan te zien en ieder begon bij zichzelf te denken, wie zal onze voeten wassen? En ieder dacht eveneens dat het niet hijzelf zou zijn, die door dit te doen de dienaar der anderen zou lijken te zijn.

179:1.3 (1937.1) Terwijl zij daar zo stonden en bij zichzelf overlegden, overzagen zij de tafelschikking, waarbij ze opmerkten dat de ligbank van de gastheer hoger was, dat er een ligbank rechts daarvan stond en dat de elf andere rond de tafel gerangschikt waren, met de laatste tegenover deze tweede ereplaats ter rechterzijde van de gastheer.

179:1.4 (1937.2) Zij verwachtten de Meester ieder moment, maar waren in onzekerheid of zij direct plaats moesten nemen of zijn binnenkomst moesten afwachten en het aan hem moesten overlaten om hun hun plaatsen aan te wijzen. Terwijl ze nog aarzelden, ging Judas naar de ereplaats ter linkerzijde van de gastheer en gaf te kennen dat hij daar als de voornaamste gast zou gaan aanliggen. Deze handeling van Judas gaf onmiddellijk aanleiding tot een verhitte discussie onder de andere apostelen. Judas had de ereplaats nog niet ingenomen, of Johannes Zebedeüs legde beslag op de tweede ereplaats, die ter rechterzijde van de gastheer. Simon Petrus was zo woedend, dat Judas en Johannes zich deze voorkeursplaatsen aanmatigden, dat hij, terwijl de andere boze apostelen toekeken, helemaal om de tafel heenliep en plaats nam op de laagste bank, het einde der tafelschikking, recht tegenover de plaats die Johannes Zebedeüs had gekozen. Aangezien anderen de hoogste plaatsen hadden bezet, bedacht Petrus de laagste te kiezen, en hij deed dit niet enkel als protest tegen de onbetamelijke hoogmoed van zijn broeders, maar ook in de hoop dat wanneer Jezus zou binnenkomen en hem op de nederigste plaats zou zien, hij hem zou vragen naar een hogere plaats te komen en zodoende iemand die zich had aangematigd zichzelf eer te bewijzen, van zijn plaats zou verwijderen.

179:1.5 (1937.3) Nu de hoogste en laagste plaatsen waren ingenomen, kozen de overige apostelen ook hun plaats, sommigen dichtbij Judas en anderen dichtbij Petrus, totdat allen gezeten waren. Zij zaten op deze ligbanken rond de U-vormige tafel in deze volgorde: ter rechterzijde van de Meester, Johannes; ter linkerzijde, Judas, Simon Zelotes, Matteüs, Jakobus Zebedeüs, Andreas, de tweelingzonen van Alfeüs, Filippus, Natanael, Tomas en Simon Petrus.

179:1.6 (1937.4) Zij zijn bijeengekomen om, althans in de geest, een instelling te vieren die nog van vóór Mozes stamde en verwees naar de tijd dat hun voorvaderen slaven waren in Egypte. Dit avondmaal is hun laatste samenzijn met Jezus, en zelfs nu, bij zulk een plechtige gelegenheid, worden de apostelen, met Judas voorop, er opnieuw toe gebracht om toe te geven aan hun oude voorliefde voor eer, voorrang en persoonlijke verheffing.

179:1.7 (1937.5) Ze waren nog steeds bezig elkaar boze verwijten te maken toen de Meester in de deuropening verscheen, waar hij een ogenblik bleef aarzelen terwijl zich op zijn gelaat langzaam teleurstelling aftekende. Zonder commentaar ging hij naar zijn plaats en bracht geen wijziging aan in hun tafelschikking.

179:1.8 (1937.6) Ze waren nu gereed om met het avondmaal te beginnen, behalve dat hun voeten nog steeds niet gewassen waren, en ze waren in een allesbehalve prettige stemming. Toen de Meester binnenkwam, waren ze nog steeds bezig niet erg complimenteuze aanmerkingen op elkaar te maken, om maar niets te zeggen van de gedachten van sommigen die hun emoties voldoende in bedwang hadden om zich ervan te kunnen weerhouden hun gevoelens openlijk te uiten.

2. Het avondmaal begint

179:2.1 (1937.7) Toen de Meester naar zijn plaats was gegaan werd er gedurende enkele ogenblikken geen woord gesproken. Jezus zag hen allen aan en zei, terwijl hij de spanning met een glimlach verbrak: ‘Ik heb er zeer naar verlangd deze Paasmaaltijd samen met jullie te gebruiken. Ik wilde nog eenmaal met jullie eten vóór mijn lijden, en beseffend dat mijn uur gekomen is, heb ik het zo geregeld dat wij vanavond samen deze maaltijd zullen gebruiken, want wat de dag van morgen betreft zijn wij allen in de hand van de Vader, en ik ben gekomen om zijn wil te volbrengen. Ik zal niet weer samen met jullie eten, totdat jullie met mij zullen aanzitten in het koninkrijk dat mijn Vader mij zal geven wanneer ik datgene heb volbracht waarvoor ik in de wereld ben gekomen.’

179:2.2 (1938.1) Toen de wijn en het water gemengd waren, brachten zij Jezus de beker en nadat hij deze uit handen van Taddeüs had ontvangen, hield hij hem omvat terwijl hij een dankzegging uitsprak. En toen hij deze dankzegging had beëindigd, zei hij: ‘Neem deze drinkbeker, drink allen daaruit en besef, wanneer je eruit drinkt, dat ik niet weer samen met jullie van de vrucht van de wijnstok zal drinken, want dit is ons laatste avondmaal. Wanneer wij weer zo samen zullen aanzitten, zal het zijn in het koninkrijk dat komen zal.’

179:2.3 (1938.2) Jezus begon zo tot zijn apostelen te spreken omdat hij wist dat zijn uur was gekomen. Hij begreep dat de tijd was aangebroken dat hij naar de Vader moest terugkeren, en dat zijn werk op aarde bijna ten einde was. De Meester wist dat hij de liefde van de Vader op aarde had geopenbaard en zijn barmhartigheid aan de mensheid had getoond en dat hij alles ten einde had gebracht waarvoor hij in de wereld was gekomen, ja zelfs dat hij alle macht en gezag in de hemel en op aarde had ontvangen. Hij wist eveneens dat Judas Iskariot nu vastbesloten was hem die nacht in de handen van zijn vijanden over te leveren. Hij besefte ten volle dat dit trouweloze verraad het werk van Judas was, maar dat ook Lucifer, Satan, en Caligastia, de vorst der duisternis, er behagen in schepten. Maar hij vreesde niemand van degenen die zijn geestelijke val trachtten te bewerken, en nog minder hen die zijn lichamelijke dood trachtten te bewerkstelligen. De Meester was slechts over één ding bezorgd, de veiligheid en redding van zijn uitverkoren volgelingen. Daarom maakte de Meester zich nu gereed om, in het volle besef dat de Vader alle dingen onder zijn gezag had geplaatst, de parabel van de broederlijke liefde op te voeren.

3. Het wassen van de voeten der apostelen

179:3.1 (1938.3) Het was gebruik onder de Joden dat de gastheer, nadat de eerste beker van het Pascha geledigd was, van tafel opstond en zijn handen waste. Op een later tijdstip van de maaltijd, na de tweede beker, stonden alle gasten eveneens op om hun handen te wassen. Aangezien de apostelen wisten dat de Meester nooit dit ritueel van de ceremoniële handwassing in acht nam, waren ze zeer nieuwsgierig naar wat hij wilde doen toen hij, nadat ze allen uit deze eerste beker gedronken hadden, van tafel opstond en zwijgend naar de plaats bij de deur ging waar de waterkruiken, kommen en handdoeken waren geplaatst. En hun nieuwsgierigheid ging in verbazing over toen zij zagen hoe de Meester zijn bovenkleed aflegde, zich een handdoek ombond, en in een van de kommen voor het voetwassen water begon te gieten. Stelt u zich de verbazing van deze twaalf mannen voor die nog zo kort geleden geweigerd hadden elkaars voeten te wassen en die zich onledig hadden gehouden met het voeren van die ongepaste twistgesprekken over de ereplaatsen aan tafel, toen zij Jezus om het open einde van de tafel naar de laagste plaats van de feestdis zagen gaan waar Simon Petrus aanlag, en hem zagen neerknielen in de houding van een dienaar en zich zagen gereedmaken om de voeten van Simon te wassen. Toen de Meester neerknielde, gingen alle twaalf als één man staan; zelfs de verraderlijke Judas vergat voor een ogenblik zijn schanddaad, in zoverre dat hij met zijn mede-apostelen opstond in hun uiting van verrassing, eerbied en volslagen verbazing.

179:3.2 (1938.4) Daar stond Simon Petrus nu, omlaagziend in het opgeheven gelaat van zijn Meester. Jezus zei niets; het was niet nodig dat hij iets zei. Zijn houding gaf duidelijk te kennen dat hij van plan was de voeten van Simon Petrus te wassen. Niettegenstaande zijn zwakheden van het vlees had Petrus de Meester lief. Deze visser uit Galilea was de eerste mens die van ganser harte geloofde in de goddelijkheid van Jezus en die dat geloof ook volledig en openlijk had beleden. En Petrus had sindsdien nooit meer echt getwijfeld aan de goddelijke natuur van de Meester. Omdat Petrus innerlijk zo met eerbied tegen Jezus opzag en hem zo vereerde, was het niet te verwonderen dat zijn ziel in opstand kwam bij de gedachte dat Jezus die daar voor hem lag in de knielende houding van een nederige dienaar, hem aanbood zijn voeten te wassen, zoals een slaaf dat zou doen. Toen hij na een kort ogenblik weer voldoende tot zichzelf gekomen was om tot de Meester te kunnen spreken, vertolkte hij de gevoelens in het hart van al zijn mede-apostelen.

179:3.3 (1939.1) Na enkele ogenblikken van grote verlegenheid zei Petrus: ‘Meester, zijt ge werkelijk van plan mijn voeten te wassen?’ Hierop zei Jezus, terwijl hij opzag en Petrus recht in de ogen keek: ‘Je begrijpt misschien niet helemaal wat ik nu ga doen, maar hierna zul je de betekenis van dit alles verstaan.’ Toen haalde Petrus diep adem en zei: ‘Meester, het zal nooit gebeu- ren dat gij mijn voeten wast!’ En een ieder van de apostelen gaf door knikken zijn instem- ming te kennen met Petrus’ ferme weigering om Jezus toe te staan zich zo voor hen te verne- deren.

179:3.4 (1939.2) De dramatische aantrekkingskracht die van dit ongewone tafereel uitging, raakte in het eerst zelfs het hart van Judas Iskariot, maar toen hij met zijn verwaande verstand het schouwspel beoordeelde, kwam hij tot de conclusie dat dit nederige gebaar een voorval was dat eens te meer bewees dat Jezus niet de kwaliteiten bezat om ooit de bevrijder van Israel te worden, en dat hij geen vergissing had begaan toen hij had besloten de zaak van de Meester in de steek te laten.

179:3.5 (1939.3) Toen zij daar allen zo stonden en van verbazing hun adem inhielden, zei Jezus: ‘Petrus, ik zeg je dat als ik niet je voeten was, je niet met mij zult delen in datgene wat ik ga verrichten.’ Op het horen van deze uitspraak, en mede door het feit dat Jezus daar aan zijn voeten geknield bleef, nam Petrus een van zijn beslissingen om zich blindelings te voegen naar de wens van iemand die hij respecteerde en liefhad. Toen het Simon Petrus begon te dagen dat aan dit voorgestelde dienstbetoon een betekenis was verbonden die bepalend was voor iemands toekomstige relatie met het werk van de Meester, raakte hij niet alleen verzoend met de gedachte dat hij Jezus toe moest staan zijn voeten te wassen, maar zei hij op zijn karakteristieke, onstuimige manier: ‘Meester, was dan niet alleen mijn voeten, maar ook mijn handen en hoofd.’

179:3.6 (1939.4) Terwijl de Meester zich gereed maakte om met het wassen van de voeten van Petrus te beginnen, zei hij: ‘Hij die reeds rein is, heeft alleen maar nodig dat zijn voeten gewassen worden. Jullie die hier vanavond met mij aanzitten, zijn rein — maar niet allen. Het stof van jullie voeten had echter afgewassen moeten zijn, voordat jullie met mij aan tafel gingen. Maar ook wilde ik jullie deze dienst bewijzen als een gelijkenis, om daarmee de betekenis van een nieuw gebod toe te lichten dat ik jullie zo dadelijk zal geven.’

179:3.7 (1939.5) Op dezelfde wijze ging Jezus de tafel rond, in stilte, en waste de voeten van zijn twaalf apostelen, waarbij hij zelfs Judas niet oversloeg. Toen Jezus klaar was met het wassen der voeten van de twaalf, deed hij zijn overkleed weer aan en keerde terug naar zijn plaats als gastheer. Hij liet zijn blik over zijn verbijsterde apostelen gaan en zei:

179:3.8 (1939.6) ‘Begrijpen jullie werkelijk wat ik voor jullie gedaan heb? Jullie noemen mij Meester, en terecht, want dat ben ik. Als nu de Meester jullie voeten gewassen heeft, hoe kwam het dan dat jullie ongenegen waren elkaars voeten te wassen? Welke les moeten jullie leren uit deze parabel waarin de Meester zo bereidwillig de dienst verricht die zijn broeders ongenegen waren voor elkaar te verrichten? Voorwaar, voorwaar, ik zeg jullie: een dienaar is niet groter dan zijn meester; en evenmin is iemand die gezonden wordt, groter dan degene die hem zendt. Jullie hebt in mijn leven te midden van jullie de weg der dienstbaarheid gezien, en gezegend zijn diegenen van jullie die de goedgunstige moed zullen bezitten om zo te dienen. Maar waarom leren jullie maar zo langzaam dat het geheim van grootheid in het geestelijke koninkrijk niet overeenkomt met de methoden van macht in de materiële wereld?

179:3.9 (1940.1) ‘Toen ik vanavond deze kamer binnenkwam, was het jullie niet genoeg om hoogmoedig te weigeren elkaars voeten te wassen, maar moesten jullie ook nog onder elkaar gaan redetwisten wie de ereplaatsen aan mijn tafel zouden innemen. Dit soort eerbewijzen begeren de Farizeeën en de kinderen dezer wereld, maar onder de ambassadeurs van het hemelse koninkrijk zou het niet zo moeten zijn. Weten jullie dan niet dat er aan mijn tafel geen voorkeursplaats kan zijn? Begrijpen jullie niet dat ik jullie allen even liefheb? Weten jullie niet dat de plaats naast mij, die naar de menselijke maatstaf een ereplaats is, van geen enkele betekenis kan zijn met betrekking tot jullie status in het koninkrijk des hemels? Jullie weten dat de koningen der heidenen heerschappij voeren over hun onderdanen, terwijl zij die zulk een gezag uitoefenen soms weldoeners genoemd worden. Maar zo zal het niet zijn in het koninkrijk des hemels. Hij die groot wil zijn onder jullie, laat hij als de jongste worden; en laat hij die het hoofd zou willen zijn, worden als een die dient. Wie is de meerdere, hij die aan tafel aanzit, of hij die bedient? Wordt het niet algemeen zo beschouwd dat hij die aanzit de meerdere is? Maar jullie kunt zien dat ik onder jullie verkeer als iemand die dient. Indien jullie bereid zijn om mede-dienaren te worden met mij door het doen van de wil van de Vader, zullen jullie in het koninkrijk dat zal komen met mij aanzitten in macht, en nog steeds de wil van de Vader doen in de heerlijkheid van de toekomst.’

179:3.10 (1940.2) Toen Jezus dit alles had gezegd, brachten de tweelingbroers Alfeüs het brood en de wijn, samen met de bittere kruiden en de saus van gedroogde vruchten, voor de volgende gang van het Laatste Avondmaal.

4. De laatste woorden tot de verrader

179:4.1 (1940.3) Enkele minuten lang aten de apostelen in stilte, maar onder de invloed van het opgewekte gedrag van de Meester raakten ze al spoedig met elkaar in gesprek en het duurde niet lang of de maaltijd verliep alsof er niets buitengewoons had plaatsgevonden dat de opgewektheid en onderlinge verstandhouding bij deze buitengewone gelegenheid had verstoord. Toen er zo enige tijd was verstreken, ongeveer halverwege deze tweede gang van de maaltijd, liet Jezus zijn blik over hen allen gaan en zei: ‘Ik heb jullie gezegd hoezeer ik ernaar verlangd heb dit avondmaal met jullie samen te gebruiken, en omdat ik weet hoe de kwade krachten der duisternis hebben samengespannen om de dood van de Zoon des mensen te bewerkstelligen, besloot ik dit avondmaal hier in dit besloten vertrek met jullie te gebruiken, en wel een dag voor het Pascha, aangezien ik morgen om deze tijd niet meer bij jullie zal zijn. Herhaaldelijk heb ik jullie gezegd dat ik naar de Vader terug moet keren. Nu is mijn uur gekomen, maar het was niet nodig dat een van jullie mij zou verraden en in de handen van mijn vijanden zou overleveren.’

179:4.2 (1940.4) De twaalf apostelen die toch al veel van hun zelfverzekerdheid en zelfvertrouwen waren kwijtgeraakt door de parabel van de voetwassing en de daarop volgende toespraak van de Meester, begonnen bij deze woorden elkaar aan te zien terwijl ze aarzelend op onzekere toon vroegen: ‘Ben ik het?’ En toen zij allen deze vraag gesteld hadden, zei Jezus: ‘Hoewel het noodzakelijk is dat ik naar de Vader ga, was het voor de tenuitvoerlegging van de wil van de Vader geen vereiste dat één van jullie een verrader zou worden. Dit is de vrucht van het verborgen kwaad, die gerijpt is in het hart van iemand die de waarheid niet met zijn gehele ziel heeft liefgehad. Hoe bedrieglijk is de verstandelijke hoogmoed die aan de geestelijke val voorafgaat! Iemand die jarenlang mijn vriend is geweest, die op ditzelfde ogenblik nog mijn brood eet, zal bereid zijn mij te verraden, zelfs nu hij zijn hand met mij in de schotel doopt.’

179:4.3 (1940.5) Toen Jezus dit gezegd had, begonnen allen opnieuw te vragen, ‘Ben ik het?’ En toen Judas, die aan de linkerzijde van zijn Meester aanlag, weer vroeg, ‘Ben ik het?’, doopte Jezus brood in de schotel met kruiden, reikte het Judas aan en zei, ‘Je hebt het gezegd.’ Maar de anderen hoorden Jezus niet tot Judas spreken. Johannes, die aan de rechterzijde van de meester aanlag, leunde naar de Meester over en vroeg: ‘Wie is het? Wij dienen te weten wie ontrouw is geworden aan het vertrouwen dat in hem is gesteld.’ Jezus antwoordde: ‘Ik heb het jullie reeds gezegd, het is degene aan wie ik het ingedoopte brood heb gegeven.’ Maar het was zo vanzelfsprekend dat de gastheer een ingedoopt stukje brood gaf aan degene die links van hem aanlag, dat niemand er aandacht aan schonk, ofschoon de Meester toch zo duidelijk had gesproken. Judas was zich echter pijnlijk bewust van de betekenis van de woorden van de Meester die diens handeling vergezelden, en hij werd bang dat zijn broeders nu ook zouden merken dat hij de verrader was.

179:4.4 (1941.1) Petrus was zeer opgewonden geraakt door wat er was gezegd, en hij leunde over de tafel en zei tegen Johannes, ‘Vraag hem wie het is, of als hij het je gezegd heeft, zeg mij dan wie de verrader is.’

179:4.5 (1941.2) Jezus maakte een eind aan hun gefluister met de woorden: ‘Het doet mij verdriet dat dit onheil is gebeurd en ik heb zelfs tot aan dit uur gehoopt dat de macht der waarheid zou triomferen over de misleidingen van het kwaad, maar zulke overwinningen worden niet behaald zonder het geloof dat voortkomt uit oprechte waarheidsliefde. Ik zou jullie liever deze dingen niet gezegd hebben tijdens dit avondmaal, dat ons laatste zal zijn, maar ik wil jullie verwittigen van deze smarten en jullie zo voorbereiden op wat ons nu te wachten staat. Ik heb jullie hierover gesproken, omdat ik wil dat jullie je zult herinneren, nadat ik ben heengegaan, dat ik van al deze boze samenzweringen afwist en dat ik jullie van te voren heb gewaarschuwd dat ik zou worden verraden. En ik doe dit alles alleen opdat jullie gesterkt mogen worden voor de verzoekingen en beproevingen die nu vlak voor ons liggen.’

179:4.6 (1941.3) Toen Jezus zo had gesproken, boog hij zich over naar Judas en zei: ‘Wat je besloten hebt te doen, doe dat nu snel.’ Toen Judas deze woorden hoorde, stond hij van tafel op, verliet haastig de kamer, en ging naar buiten de nacht in, om te doen hetgeen hij zich vast voorgenomen had. Toen de andere apostelen Judas zo haastig zagen weggaan nadat Jezus tot hem gesproken had, dachten ze dat hij was weggegaan om nog iets voor het avondmaal te halen of om een andere boodschap voor de Meester te doen, daar zij in de veronderstelling verkeerden dat hij nog steeds het geld bij zich droeg.

179:4.7 (1941.4) Jezus wist nu dat er niets meer gedaan kon worden om Judas ervan te weerhouden een verrader te worden. Hij was begonnen met twaalf apostelen — nu had hij er nog elf. Hij had zelf zes van deze apostelen uitgekozen, en ofschoon Judas tot degenen behoorde die door zijn eerstgekozen apostelen waren voorgedragen, had de Meester hem toch aangenomen en had hij tot dit laatste moment al het mogelijke gedaan om hem te heiligen en te redden, zoals hij ook voor de vrede en de redding van de anderen had gewerkt.

179:4.8 (1941.5) Dit avondmaal met zijn gevoelige episoden en vertederende momenten, was Jezus’ laatste beroep op de afvallige Judas, maar het baatte niet. Waarschuwingen, zelfs als ze op de meest tactvolle wijze worden gegeven en op de vriendelijkste wijze geuit, versterken in de regel slechts de haatgevoelens wanneer de liefde eenmaal werkelijk dood is, en vuren de boze vastbeslotenheid om de eigen zelfzuchtige plannen volledig uit te voeren, nog meer aan.

5. De instelling van het avondmaal der gedachtenis

179:5.1 (1941.6) Toen zij Jezus de derde beker wijn brachten, de ‘beker der zegening’, stond hij op van de ligbank, nam de beker in zijn handen, zegende deze, en zei: ‘Nemen jullie allen deze beker en drink eruit. Dit zal de beker zijn ter gedachtenis aan mij. Dit zal de beker der zegening zijn van een nieuwe dispensatie van genade en waarheid. Zij zal voor jullie het zinnebeeld zijn van de schenking en het dienstbetoon van de goddelijke Geest van Waarheid. Ik zal deze beker niet weer met jullie drinken, voordat ik in een nieuwe gedaante met jullie zal drinken in het eeuwige koninkrijk van de Vader.’

179:5.2 (1942.1) De apostelen gevoelden allen dat er zich iets buitengewoons voltrok terwijl zij in diepe eerbied en volmaakte stilte van deze beker der zegening dronken. Het oude Pascha was een herdenking van de verrijzing van hun vaderen uit een staat van raciale slavernij tot die van individuele vrijheid; nu stelde de Meester een nieuw gedachtenis-avondmaal in als symbool van de nieuwe dispensatie waarin de in slavernij verkerende individuele mens verrijst uit de knechtschap van ritualisme en zelfzucht, tot de geestelijke vreugde van de broederschap en de vriendschap van de vrijgemaakte geloofszonen van de levende God.

179:5.3 (1942.2) Toen zij deze nieuwe gedachtenisbeker geledigd hadden, nam de Meester het brood en, na dankzegging, brak hij het in stukken en beduidde hun deze te laten rondgaan, waarbij hij sprak: ‘Neem dit brood der gedachtenis en eet het. Ik heb jullie gezegd dat ik het brood des levens ben. Dit brood des levens is het vereende leven van de Vader en de Zoon in één gave. Het woord van de Vader, zoals dit geopenbaard wordt in de Zoon, is inderdaad het brood des levens.’ Toen zij hadden gegeten van het brood der gedachtenis, het symbool van het levende woord der waarheid, geïncarneerd in de gelijkenis van het sterfelijke vlees, gingen allen zitten.

179:5.4 (1942.3) Bij de instelling van dit gedachtenis-avondmaal nam de Meester, zoals steeds zijn gewoonte was, zijn toevlucht tot parabels en symbolen. Hij maakte gebruik van symbolen, omdat hij bepaalde grote geestelijke waarheden op zulk een wijze wilde onderrichten, dat het zijn opvolgers moeilijk zou vallen nauwkeurige interpretaties en vast omschreven betekenissen aan zijn woorden te hechten. Op deze manier trachtte hij te voorkomen dat volgende generaties zijn onderricht zouden doen verstarren en zijn geestelijke bedoelingen zouden ketenen met de dode kettingen van traditie en dogma. Bij het instellen van de enige ceremonie of het enige sacrament dat verbonden is aan zijn gehele levensmissie, getroostte Jezus zich veel moeite om zijn bedoelingen te suggereren in plaats van zich vast te leggen op nauwkeurige definities. Hij wilde ieders individuele opvatting van de gemeenschap met God niet kapot maken door het instellen van een precieze vorm, evenmin als hij de geestelijke verbeeldingskracht van de gelovige wenste in te perken door deze formeel af te bakenen. Hij trachtte veeleer ’s mensen wedergeboren ziel de vrijheid te geven om te vliegen, op de blijde vleugelen van een nieuwe, levende, geestelijke vrijheid.

179:5.5 (1942.4) Ondanks de inspanning van de Meester om dit nieuwe sacrament van de gedachtenis op deze wijze in te stellen, hebben degenen die hem in de tussenliggende eeuwen hebben gevolgd, ervoor gezorgd dat zijn uitdrukkelijk verlangen doeltreffend is verijdeld, in de zin dat zijn eenvoudige geestelijke symboliek van die laatste avond in het vlees is gereduceerd tot nauwkeurige interpretaties en onderworpen aan de haast mathematische precisie van een vaste formule. Van alle leringen van Jezus is er geen meer door traditie gestandaardiseerd.

179:5.6 (1942.5) Wanneer aan dit avondmaal van gedachtenis wordt deelgenomen door degenen die Zoongelovend en Godkennend zijn, heeft het niet van node dat er ook maar één van ’s mensen pueriele, verkeerde interpretaties van de betekenis van de goddelijke tegenwoordigheid wordt verbonden aan de symboliek ervan, want bij al deze gelegenheden is de Meester werkelijk tegenwoordig. Het gedachtenis-avondmaal is de symbolische ontmoeting van de gelovige met Michael. Wanneer ge aldus geest-bewust wordt, is de Zoon daadwerkelijk tegenwoordig, en verbroedert zijn geest zich met het inwonende fragment van zijn Vader.

179:5.7 (1942.6) Nadat zij enkele ogenblikken in stille overpeinzing hadden doorgebracht, sprak Jezus verder: ‘Wanneer jullie dit doen, breng je dan het leven weer te binnen dat ik te midden van jullie op aarde heb geleefd en verheug je dat ik met jullie op aarde zal blijven leven en door jullie zal blijven dienen. Twist niet met elkaar als individuen over wie de grootste zal zijn. Weest allen als broeders. En wanneer het koninkrijk groeit, en grote groepen gelovigen gaat omvatten, ook dan dienen jullie je te onthouden van het wedijveren om grootheid of het zoeken van bevordering voor een bepaalde groep.

179:5.8 (1943.1) En deze machtige gebeurtenis vond plaats in de bovenzaal van een vriend. Er was geen enkele heilige vorm of ceremoniële wijding verbonden aan dit avondmaal, noch aan het gebouw. Het gedachtenismaal werd ingesteld zonder kerkelijke sanctie.

179:5.9 (1943.2) Toen Jezus aldus het avondmaal van gedachtenis had ingesteld, zei hij tot de apostelen: ‘En telkens wanneer jullie dit doet, doet het ter herinnering aan mij. En wanneer jullie je mij herinnert, ziet dan eerst terug op mijn leven in het vlees, herinner je dat ik eens bij jullie ben geweest, en ziet dan in geloof dat jullie allen eens met mij het avondmaal zult gebruiken in het eeuwige koninkrijk van de Vader. Dit is het nieuwe Pascha dat ik jullie achterlaat, en wel de herinnering aan mijn leven van zelfschenking, het woord van eeuwige waarheid; en aan mijn liefde voor jullie, de uitstorting van mijn Geest van Waarheid op alle vlees.’

179:5.10 (1943.3) Zij beëindigden deze viering van het oude, maar bloedloze Pascha in verbinding met de instelling van het nieuwe gedachtenis-avondmaal, met het zingen, allen tezamen, van Psalm honderdachttien.

Información de fondo

AfdrukkenAfdrukken

Urantia Foundation, 533 W. Diversey Parkway, Chicago, IL 60614, USA
Telefoon: +1-773-525-3319
© Urantia Foundation. Alle rechten voorbehouden