Verhandeling 126 - De twee cruciale jaren

   
   Paragraaf Nummers: Aan | Uit
AfdrukkenAfdrukken

Het Urantia Boek

Verhandeling 126

De twee cruciale jaren

126:0.1 (1386.1) VAN alle ervaringen in het aardse leven van Jezus waren die van zijn veertiende en vijftiende jaar de meest cruciale. Deze twee jaren, toen hij zich bewust was gaan worden van zijn goddelijkheid en bestemming, en nog vóór hij een grote mate van communicatie met zijn inwonende Richter had bereikt, waren de zwaarste van zijn veelbewogen leven op Urantia. Deze periode van twee jaar zou de grote beproeving, de werkelijke verzoeking genoemd moeten worden. Geen menselijke jongeling die de eerste verwarring en aanpassingsproblemen van de adolescentie doormaakt, is ooit zwaarder op de proef gesteld dan Jezus gedurende de overgang tussen kinderjaren en jongelingschap.

126:0.2 (1386.2) Deze belangrijke periode in de jeugdige ontwikkeling van Jezus begon met de afsluiting van het bezoek aan Jeruzalem en zijn terugkeer naar Nazaret. Aanvankelijk was Maria blij met de gedachte dat ze haar jongen weer terug had, dat Jezus naar huis was teruggekeerd als een gehoorzame zoon — niet dat hij zich ooit anders had gedragen — en dat hij voortaan meer open zou staan voor haar plannen voor zijn toekomst. Maar zij zou zich niet lang koesteren in deze zonneschijn van moederlijke zelfmisleiding en niet onderkende familietrots; zeer spoedig zou zij nog vollediger worden ontgoocheld. Meer en meer was de jongen in het gezelschap van zijn vader; steeds minder kwam hij bij haar met zijn problemen, terwijl zijn beide ouders steeds minder konden begrijpen van zijn veelvuldig heen en weer gaan tussen de zaken van deze wereld en de overdenking van zijn relatie tot de dingen van zijn Vader. Eerlijk gezegd begrepen zij hem niet, maar ze hadden hem wel waarlijk lief.

126:0.3 (1386.3) Naarmate hij ouder werd, nam bij Jezus het medelijden met, en de liefde voor het Joodse volk toe, maar met het verstrijken der jaren ontwikkelde zich in zijn denken ook een groeiende, gerechtvaardigde wrevel over de aanwezigheid van de priesters die om politieke redenen waren benoemd in de tempel van de Vader. Jezus had een groot respect voor de oprechte Farizeeën en de eerlijke schriftgeleerden, maar hij had een grote verachting voor schijnheilige Farizeeën en oneerlijke theologen; hij zag met minachting neer op alle godsdienstige leiders die niet oprecht waren. Wanneer hij de leiders van Israel kritisch beschouwde, kwam hij soms in de verleiding om positief te staan tegenover de mogelijkheid dat hij de Messias zou kunnen worden zoals de Joden verwachtten, maar hij gaf nooit toe aan deze verleiding.

126:0.4 (1386.4) Het verhaal van zijn heldendaden te midden van de wijze mannen in de tempel te Jeruzalem was strelend voor heel Nazaret, vooral voor zijn vroegere leraren aan de synagogeschool. Een tijd lang werd hij door iedereen geprezen. Het gehele dorp haalde herinneringen op aan zijn wijsheid en aan zijn prijzenswaardige gedrag toen hij nog een kind was, en men voorspelde dat hij voorbestemd was een groot leider in Israel te worden: eindelijk zou er uit Nazaret in Galilea een werkelijk groot leraar komen. Men zag algemeen uit naar de tijd dat hij vijftien jaar zou zijn en toestemming zou kunnen krijgen om in de synagoge geregeld uit de Schrift te lezen op de Sabbatdag.

1. Zijn veertiende jaar (A.D. 8)

126:1.1 (1387.1) Dit is het kalenderjaar waarin zijn veertiende verjaardag viel. Hij was een goed jukmaker geworden en kon goed werken met zowel canvas als leer. Hij ontwikkelde zich ook snel tot een vakkundig timmerman en meubelmaker. Die zomer maakte hij vele tochten naar de top van de heuvel ten noordwesten van Nazaret om daar te bidden en na te denken. Hij werd zich langzamerhand meer bewust van de natuur van zijn zelfschenking op aarde.

126:1.2 (1387.2) Deze heuvel was ruim honderd jaar geleden de ‘hoogte van Baäl’ geweest, en nu was het de plek waar zich het graf van Simeon bevond, een befaamd heilige van Israel. Van de top van deze heuvel van Simeon keek Jezus uit over Nazaret en het omliggende land. Hij liet vaak zijn blik rusten op Megiddo en dacht aan de geschiedenis van het Egyptische leger dat zijn eerste grote overwinning in Azië behaalde, en herinnerde zich hoe later een dergelijk leger Josia, de koning van Juda, versloeg. Niet zo ver weg kon hij Taänak zien, waar Debora en Barak destijds Sisera versloegen. In de verte kon hij de heuvels van Dotan zien waar, zoals hij had geleerd, Jozef door zijn broers als slaaf werd verkocht aan Egyptenaren. Daarna wendde hij gewoonlijk zijn blik naar Ebal en Gerizim om zich de overleveringen over Abraham, Jakob, en Abimelek te binnen te brengen. En zo herinnerde hij zich de historische gebeurtenissen en overleveringen van het volk van zijn vader Jozef, en liet hij er zijn gedachten over gaan.

126:1.3 (1387.3) Hij ging door met het volgen van de gevorderde lectuurcursussen onder leiding van de leraren van de synagoge, en hij ging ook door met het onderwijs thuis aan zijn broers en zusjes, wanneer zij daarvoor de juiste leeftijd hadden bereikt.

126:1.4 (1387.4) In het begin van dit jaar trof Jozef maatregelen om het inkomen uit zijn bezittingen in Nazaret en Kafarnaüm opzij te leggen zodat daarmee de lange studie van Jezus in Jeruzalem betaald zou kunnen worden, daar Jezus volgens plan in augustus van het volgende jaar, als hij vijftien jaar zou zijn, naar Jeruzalem zou gaan.

126:1.5 (1387.5) In het begin van dit jaar twijfelden Jozef en Maria dikwijls aan de bestemming van hun eerstgeboren zoon. Hij was inderdaad een briljant en lief kind, maar hij was zo moeilijk te begrijpen, zo moeilijk te doorgronden, en bovendien gebeurde er nooit iets buitengewoons of wonderbaarlijks. Tientallen malen was zijn trotse moeder in gespannen verwachting geweest, in het vooruitzicht dat haar zoon de een of andere bovenmenselijke of wonderbaarlijke daad zou doen, maar steeds werd haar hoop de bodem ingeslagen en werd ze bitter teleurgesteld. En dit alles was ontmoedigend, en maakte hen soms zelfs terneergeslagen. De vrome mensen uit die tijd geloofden werkelijk dat profeten en mannen van belofte altijd hun roeping aantoonden en hun goddelijke autoriteit bewezen door het verrichten van wonderen en het doen van verbazingwekkende dingen. Maar Jezus deed niets van dit alles, en hierdoor nam de verwarring van zijn ouders gestaag toe als zij over zijn toekomst nadachten.

126:1.6 (1387.6) De verbeterde financiële toestand van het gezin in Nazaret was in hun huis aan vele dingen te zien, vooral aan het grotere aantal gladde witte plankjes die gebruikt werden als leien waarop met houtskool werd geschreven. Jezus mocht ook zijn muzieklessen hervatten: het spelen op de harp vond hij heerlijk.

126:1.7 (1387.7) Dit hele jaar lang kon naar waarheid gezegd worden dat Jezus ‘groeide in genade bij de mensen en bij God.’ De vooruitzichten van de familie leken goed; de toekomst zag er rooskleurig uit.

2. De dood van Jozef

126:2.1 (1388.1) Alles ging goed tot de noodlottige dinsdag, 25 september, toen een koerier uit Sepforis aan dit huis in Nazaret het tragische nieuws bracht dat Jozef ernstig gewond was doordat hij van een hijsstelling was gevallen bij het werk aan de residentie van de gouverneur. De boodschapper uit Sepforis had op weg naar het huis van Jozef stilgehouden bij de werkplaats en Jezus op de hoogte gebracht van het ongeval van zijn vader, en samen gingen ze naar huis om het droeve nieuws als eerste aan Maria mee te delen. Jezus wilde onmiddellijk naar zijn vader gaan, maar Maria wilde van niets anders horen dan dat zij zo spoedig mogelijk bij haar echtgenoot moest zijn. Ze zei dat Jakobus, die toen tien jaar was, met haar mee moest naar Sepforis, terwijl Jezus thuis moest blijven bij de jongere kinderen totdat zij terug zou komen, omdat ze niet wist hoe ernstig Jozef gewond was. Jozef stierf echter aan zijn verwondingen vóór Maria bij hem was. Ze brachten hem naar Nazaret en de volgende dag werd hij bij zijn vaderen ter ruste gelegd.

126:2.2 (1388.2) Juist op het moment dat de vooruitzichten goed waren en de toekomst er rooskleurig uitzag, velde een ogenschijnlijk wrede hand het hoofd van deze huishouding in Nazaret: de huiselijke aangelegenheden raakten ontwricht en alle plannen voor Jezus en zijn toekomstige opvoeding vielen in duigen. De timmermansjongen, nu net veertien jaar, begon zich te realiseren dat hij niet alleen de opdracht van zijn hemelse Vader moest vervullen om diens goddelijke natuur op aarde en in het vlees te openbaren, maar dat zijn menselijke natuur ook nog de verantwoordelijkheid op de jonge schouders moest nemen om te zorgen voor zijn moeder die weduwe was geworden, en zijn zeven broers en zusjes — en één die nog geboren moest worden. Deze jongen uit Nazaret werd nu de enige steun en toeverlaat voor dit gezin dat zo plotseling van de vader was beroofd. Aldus werd toegestaan dat deze gebeurtenissen plaatsvonden die tot de natuurlijke orde vanUrantia behoren en die de jongeman met zijn bijzondere bestemming zouden dwingen om reeds vroeg de zware, doch hoogst opvoedende en discipline bijbrengende verantwoordelijkheden op zich te nemen van het hoofd van een menselijk gezin, om een vader te worden voor zijn eigen broers en zusjes, zijn moeder te steunen en te beschermen en de hoede op zich te nemen over het huis van zijn vader, het enige thuis dat hij op deze wereld zou kennen.

126:2.3 (1388.3) Jezus aanvaardde blijmoedig de verantwoordelijkheden die hem zo plotseling op de schouders werden gelegd en droeg ze getrouwelijk tot aan het einde toe. Eén groot probleem en voorziene moeilijkheid in zijn leven was althans op tragische wijze opgelost — er werd nu niet meer van hem verwacht dat hij naar Jeruzalem zou gaan om bij de rabbi’s te studeren. Het bleef altijd waar dat Jezus ‘aan niemands voeten zat.’ Hij was steeds bereid om van iedereen te leren, zelfs van het eenvoudigste kleine kind, maar nooit heeft hij aan menselijke bronnen zijn autoriteit ontleend om waarheid te onderwijzen.

126:2.4 (1388.4) Hij wist nog steeds niets van het bezoek van Gabriël aan zijn moeder vóór zijn geboorte; hij hoorde dit pas van Johannes op de dag dat hij gedoopt werd, aan het begin van zijn optreden in het openbaar.

126:2.5 (1388.5) Naarmate de jaren voorbijgingen, onderwierp de jonge timmerman uit Nazaret de waarde van iedere instelling van de samenleving en ieder religieus gebruik steeds vaker aan dezelfde proef: in hoeverre is de ziel van de mens ermee gebaat? Brengt het God nader tot de mens? Brengt het de mens nader tot God? Ofschoon deze jongeman de sociale aspecten van het leven en de aspecten van ontspanning niet geheel verwaarloosde, wijdde hij zijn tijd en energie meer en meer aan slechts twee doeleinden: de zorg voor zijn familie en zijn voorbereiding op het doen van de wil van zijn hemelse Vader op aarde.

126:2.6 (1389.1) Dit jaar werd het een gewoonte dat de buren in de winter ’s avonds langskwamen om Jezus op de harp te horen spelen, om te luisteren naar zijn verhalen (want de jongen kon meesterlijk vertellen), en om hem uit de Griekse geschriften te horen voorlezen.

126:2.7 (1389.2) De financiële aangelegenheden van de familie bleven tamelijk glad verlopen, daar er ten tijde van de dood van Jozef een aardige som geld voorhanden was. Jezus liet al vroeg blijken dat hij een scherp zakelijk inzicht had en schrander was in geldzaken. Hij was vrijgevig, maar sober; hij was spaarzaam, maar genereus. Hij bleek een verstandig en deskundig beheerder van zijn vaders nalatenschap.

126:2.8 (1389.3) Maar in weerwil van alles wat Jezus en de buren konden doen om wat opgewektheid in huis te brengen, lag er een schaduw van droefheid over Maria, en zelfs over de kinderen. Jozef was er niet meer. Jozef was een buitengewoon goede echtgenoot en vader geweest, en ze misten hem allen. En het leek allemaal nog tragischer als ze eraan dachten dat hij was gestorven zonder dat ze nog met hem hadden kunnen spreken of zijn afscheidszegen hadden kunnen horen.

3. Het vijftiende Jjar (A.D. 9)

126:3.1 (1389.4) Halverwege zijn vijftiende jaar — en wij rekenen de tijd in kalenderjaren van de twintigste eeuw, niet volgens het Joodse jaar — had Jezus het bestier van het gezin stevig in handen. Voor het eind van dit jaar waren ze bijna door hun spaargeld heen, en zagen ze zich genoodzaakt een van de huizen in Nazaret, die het gezamenlijke eigendom van Jozef en zijn buurman Jakob waren, van de hand te doen.

126:3.2 (1389.5) Op woensdagavond, 17 april van het jaar 9 n.Chr., werd Ruth, de baby van de familie geboren, en Jezus trachtte zo goed als hij kon de plaats van zijn vader in te nemen bij het troosten en helpen van zijn moeder gedurende deze zware en bijzonder verdrietige beproeving. Geen vader zou meer van zijn dochter hebben kunnen houden en haar beter hebben kunnen verzorgen dan Jezus: bijna twintig jaar lang (tot aan het begin van zijn openbaar optreden) zorgde hij liefdevol en trouw voor de kleine Ruth. En hij was een even goede vader voor alle andere leden van zijn gezin.

126:3.3 (1389.6) In de loop van dit jaar formuleerde Jezus voor de eerste maal het gebed dat hij later aan zijn apostelen leerde, en dat velen hebben leren kennen als ‘Het Gebed des Heren.’ Tot op zekere hoogte was dit een evolutie van het familie-altaar; zij kenden vele vormen van dankzegging en verscheidene vaste gebeden. Na de dood van zijn vader probeerde Jezus de oudere kinderen te leren zich individueel uit te drukken in het gebed — ongeveer zoals hijzelf dat zo graag deed — maar zij konden zijn gedachtengang niet volgen en vielen steeds weer terug op hun uit het hoofd geleerde gebedsformules. Bij deze pogingen om zijn oudste broertjes en zusjes tot individueel gebed te stimuleren, trachtte Jezus hen op weg te brengen door middel van suggestieve zinnen, en kort daarna, en zonder dat Jezus dit zo bedoeld had, gebeurde het dat zij allen een gebedsvorm gebruikten die grotendeels was opgebouwd uit deze suggestieve regels die Jezus hun had geleerd.

126:3.4 (1389.7) Ten slotte liet Jezus de gedachte varen om ieder lid van het gezin spontane gebeden onder woorden te laten brengen, en op een avond in oktober zette hij zich bij het platte olielampje dat op de lage stenen tafel stond, en schreef op een glad cederhouten plankje, ongeveer veertig centimeter in het vierkant, met een stukje houtskool het gebed neer dat vanaf dat ogenblik de vaste familiebede werd.

126:3.5 (1389.8) Dit jaar had Jezus veel last van verwarde gedachten. Zijn verantwoordelijkheid jegens zijn familie had doeltreffend iedere gedachte verdreven dat hij onmiddellijk een plan moest uitvoeren om gehoor te geven aan de visitatie in Jeruzalem waarbij hem was gezegd ‘aan het werk te gaan voor zijn Vader.’ Jezus oordeelde terecht dat de zorg voor het gezin van zijn aardse vader voorrang moest hebben boven alle andere plichten: dat het ondersteunen van zijn familie zijn allereerste plicht moest zijn.

126:3.6 (1390.1) In de loop van dit jaar vond Jezus een passage in het zogeheten Boek van Henoch die van invloed was op zijn latere gebruik van de term ‘Zoon des Mensen’ ter aanduiding van zijn zelfschenkingsmissie op Urantia. Hij had de idee van de Joodse Messias grondig overwogen en was er vast van overtuigd geraakt dat hij niet die Messias zou zijn. Hij verlangde ernaar het volk van zijn vader te helpen, doch hij verwachtte geenszins dat hij ooit Joodse legers zou aanvoeren om de vreemde overheersing van Palestina omver te werpen. Hij wist dat hij nooit op de troon van David in Jeruzalem zou zitten. Ook geloofde hij niet dat zijn missie daaruit zou bestaan dat hij uitsluitend voor het Joodse volk een geestelijk bevrijder of zedenleraar zou zijn. Zijn levenstaak kon daarom in geen enkel opzicht de vervulling zijn van het inten- se verlangen en de vermeende Messiaanse profetieën in de Joodse geschriften; althans niet zoals de Joden deze voorzeggingen van de profeten opvatten. Evenzo was hij er zeker van dat hij nooit zou optreden als de Zoon des Mensen zoals deze door de Profeet Daniël was beschreven.

126:3.7 (1390.2) Maar wanneer de tijd voor hem zou komen om als wereldleraar op te treden, hoe moest hij zichzelf dan noemen? Welke aanspraak moest hij maken met betrekking tot zijn zending? Hoe zouden de mensen die in zijn onderricht zouden geloven, hem noemen?

126:3.8 (1390.3) Terwijl hij al deze problemen in zich liet omgaan, vond hij in de bibliotheek van de synagoge in Nazaret, tussen de apocalyptische boeken die hij had bestudeerd, dit handschrift dat ‘Het Boek van Henoch’ genoemd werd; en ofschoon hij er zeker van was dat het niet geschreven was door de Henoch van voorheen, boeide het hem zeer en hij las en herlas het vele malen. Er was één passage die in het bijzonder indruk op hem maakte, een passage waarin de uitdrukking ‘Zoon des Mensen’ voorkwam. De schrijver van dit zogeheten Boek van Henoch verhaalde verder over deze Zoon des Mensen, beschreef het werk dat hij op aarde zou verrichten en legde uit dat deze Zoon des Mensen, alvorens hij op aarde neerdaalde om de mensheid verlossing te brengen, door de hoven der hemelse glorie had gewandeld met zijn Vader, de Vader van allen; en dat hij al deze grootsheid en glorie de rug had toegekeerd om neer te dalen op aarde om verlossing te verkondigen aan noodlijdende stervelingen. Terwijl Jezus deze passages las (waarbij hij terdege begreep dat veel van de Oosterse mystiek die vermengd was met deze leringen op dwaling berustte), vonden zij weerklank in zijn hart en zag hij in dat van alle Messiaanse voorzeggingen in de Hebreeuwse geschriften en van alle theorieën aangaande de Joodse bevrijder, geen zo dicht bij de waarheid kwam als dit verhaal, dat weggestopt zat in dit slechts ten dele geloofwaardige Boek van Henoch; en ter plekke besloot hij toen om bij de aanvang van zijn werk de titel ‘ Zoon des Mensen’ aan te nemen. En hij deed dit inderdaad toen hij aan zijn werk in het openbaar begon. Jezus had een onfeilbaar vermogen om waarheid te herkennen, en hij aarzelde nooit om waarheid in zich op te nemen, onverschillig uit welke bron zij leek voort te komen.

126:3.9 (1390.4) Inmiddels had hij vele zaken die met zijn aanstaande werk voor de wereld te maken hadden, zeer grondig bekeken en er zijn standpunt over bepaald, maar hij zei niets hierover aan zijn moeder, die nog steeds onwrikbaar vasthield aan de gedachte dat hij de Joodse Messias was.

126:3.10 (1390.5) De grote verwarring van Jezus’ jonge jaren deed zich thans voor. Nu hij voor zichzelf het een en ander beslist had aangaande de aard van zijn zending op aarde, ‘het behartigen van de zaken van zijn Vader’ — de liefdevolle natuur van zijn Vader aan de ganse mensheid te laten zien — begon hij opnieuw de vele uitspraken in de Schrift te overpeinzen die handelden over de komst van een nationale bevrijder, een Joodse leraar of koning. Naar welke gebeurtenis verwezen deze profetieën? Hij was toch een Jood ? Of niet ? Behoorde hij tot het huis van David of niet? Zijn moeder beweerde van wel; zijn vader had uitgemaakt dat dit niet het geval was. Hij besliste dat hij er niet toe behoorde. Maar hadden de profeten de natuur en de missie van de Messias dan door elkaar gehaald?

126:3.11 (1391.1) Was het per slot van rekening mogelijk dat zijn moeder gelijk had? Wanneer er zich in het verleden verschil van inzicht had voorgedaan, had zij meestal gelijk. Indien hij een nieuwe leraar zou zijn en niet de Messias, hoe zou hij dan de Joodse Messias herkennen indien zo iemand in Jeruzalem zou verschijnen ten tijde van zijn zending op aarde? En wat zou dan zijn verhouding zijn tot deze Joodse Messias? En wat zou zijn verhouding tot zijn familie moeten zijn wanneer hij aan zijn levensmissie zou zijn begonnen? En tot de Joodse gemeenschap en de Joodse godsdienst? En tot het Romeinse Rijk? En tot de niet-Joden en hun religies? Elk van deze gewichtige problemen overwoog en overdacht deze jonge Galileër ernstig terwijl hij aan het werk was aan de timmermanswerkbank en met moeite de kost verdiende voor zichzelf, zijn moeder en acht andere hongerige monden.

126:3.12 (1391.2) Voor het einde van dit jaar zag Maria hoe de geldmiddelen van de familie terugliepen. Zij droeg de verkoop van duiven over aan Jakobus. Kort daarop kochten zij een tweede koe en met behulp van Mirjam begonnen zij de melk te verkopen aan hun buren in Nazaret.

126:3.13 (1391.3) Jezus’ perioden van diepe overpeinzingen, zijn veelvuldige tochten naar de top van de heuvel om te bidden en de vele vreemde ideeën die hij van tijd tot tijd te berde bracht, verontrustten zijn moeder hevig. Soms dacht zij dat de jongen buiten zichzelf was, maar dan bracht zij haar angsten weer tot bedaren door te bedenken dat hij per slot van rekening een kind der belofte was en in bepaalde opzichten anders dan andere jongelingen.

126:3.14 (1391.4) Maar Jezus leerde intussen niet al zijn gedachten te uiten, niet al zijn ideeën wereldkundig te maken, zelfs niet aan zijn eigen moeder. Vanaf dit jaar vertelde Jezus steeds minder over wat er in zijn bewustzijn omging; dat wil zeggen, hij sprak minder over zaken die de gemiddelde mens niet kon vatten en die ertoe zouden leiden dat hij als eigenaardig of anders dan anderen beschouwd zou worden. Naar het zich liet aanzien, werd hij gewoon en conventioneel, ofschoon hij wel degelijk naar iemand verlangde die zijn problemen kon begrijpen. Hij verlangde vurig naar een betrouwbare, vertrouwde vriend, maar zijn problemen waren voor de mensen met wie hij omging te gecompliceerd om te begrijpen. Het unieke van de ongewone situatie dwong hem ertoe zijn last alleen te dragen.

4. De eerste preek in de synagoge

126:4.1 (1391.5) Toen Jezus vijftien jaar was geworden, kon hij officieel op de Sabbat in de synagoge op de kansel staan. Wanneer er geen sprekers waren, had men al vele malen eerder Jezus gevraagd uit de Schrift voor te lezen, maar nu was de tijd aangebroken dat hij volgens de wet de dienst kon leiden. Op de eerste Sabbat na zijn vijftiende verjaardag regelde de chazan daarom dat Jezus de ochtenddienst in de synagoge mocht leiden. Toen alle gelovigen in Nazaret bijeen waren gekomen, stond de jongeman, die zijn keuze uit de Schrift gemaakt had, op en begon te lezen:

126:4.2 (1391.6) ‘De Geest des Heren God is op mij, omdat de Here mij gezalfd heeft; hij heeft mij gezonden om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen, om te verbinden gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roepen, en om geestelijk gebondenen in vrijheid te stellen; om uit te roepen het jaar van het welbehagen des Heren en de dag des oordeels van onze God; om alle treurenden te troosten, om hun hoofdsieraad te geven voor as, vreugde-olie in plaats van rouw, een lofzang in plaats van de geest van smart, opdat zij bomen der gerechtigheid genoemd mogen worden, de planting des Heren, tot zijn verheerlijking.

126:4.3 (1392.1) ‘Zoekt het goede en niet het kwade, opdat gij moogt leven, en zo zal de Heer, de God der heerscharen, met u zijn. Haat het kwade en hebt het goede lief en houdt het recht hoog in de poort. Misschien zal de Here God Jozefs rest genadig zijn.

126:4.4 (1392.2) ‘Wast u, reinigt u, doet uw boze daden uit mijn ogen weg; houdt op kwaad te doen; leert goed te doen, tracht naar recht, geeft bijstand aan de verdrukten. Doet recht aan de wees, verdedigt de rechtszaak der weduwe.

126:4.5 (1392.3) ‘Waarmede zal ik de Here tegemoet treden en mij buigen voor de Heer der ganse aarde? Zal ik hem tegemoet treden met brandofferen, met eenjarige kalveren? Zal de Here welgevallen hebben aan duizenden rammen, aan tienduizenden schapen, aan rivieren van olie? Zal ik mijn eerstgeborene geven voor mijn overtreding, de vrucht van mijn schoot voor de overtreding van mijn ziel? Neen! want de Heer heeft u bekend gemaakt, o mens, wat goed is. En wat vraagt de Heer van u anders dan recht te doen, barmhartigheid lief te hebben, en ootmoedig te wandelen met uw God?

126:4.6 (1392.4) ‘Met wie dan wilt gij God vergelijken die troont boven het rond der aarde? Heft uw ogen naar omhoog en ziet: wie heeft dit alles geschapen? Hij, die het heer daarvan in groten getale uitleidt en elk daarvan bij name roept door de grootheid zijner sterkte en omdat hij geweldig van kracht is; er blijft niet één achter. Hij geeft kracht aan de zwakken en de machteloze vermeerdert hij sterkte. Vrees niet, want ik ben met u; wees niet versaagd, want ik ben uw God. Ik zal u sterken en u helpen; ja, ik zal u steunen met de rechterhand van mijn rechtvaardigheid, want ik ben de Heer uw God. En ik zal uw rechterhand omvat houden en tot u zeggen, vrees niet, want ik zal u helpen.

126:4.7 (1392.5) ‘En gij zijt mijn getuige, zegt de Heer, en mijn dienaar die ik verkoren heb, opdat allen mij mogen kennen en mij geloven en verstaan dat ik de Eeuwige ben. Ik, ja ik, ben de Heer, en buiten mij is er geen verlosser.’

126:4.8 (1392.6) Toen hij aldus gelezen had, ging hij zitten en de mensen gingen naar huis en dachten na over de woorden die hij hun zo welluidend had voorgelezen. Nog nooit hadden zijn stadgenoten hem zo verheven en plechtig gezien; nooit hadden zij zijn stem zo ernstig en oprecht horen klinken; nooit hadden zij hem zich zo mannelijk, met zoveel beslistheid en gezag, zien gedragen.

126:4.9 (1392.7) Die Sabbatmiddag beklom Jezus met Jakobus de heuvel van Nazaret en toen zij weer thuis kwamen, schreef hij met houtskool op twee gladde plankjes de Tien Geboden in het Grieks. Later kleurde en versierde Marta deze plankjes en lange tijd hingen ze aan de muur boven de werkbank van Jakobus.

5. De financiële worsteling

126:5.1 (1392.8) Geleidelijk keerden Jezus en zijn familie terug tot het eenvoudige leven uit vroeger jaren. Hun kleding en zelfs hun voedsel werd eenvoudiger. Zij hadden volop melk, boter en kaas. Naargelang het seizoen profiteerden zij van dat wat hun tuin voortbracht, maar iedere maand werd het noodzakelijk nog meer soberheid te betrachten. Hun ontbijt was heel eenvoudig; ze bewaarden hun beste voedsel voor de avondmaaltijd. Het gebrek aan welstand bracht echter onder deze Joden geen sociale minderwaardigheid met zich mee.

126:5.2 (1392.9) Deze jongeling had zich er nu reeds een welhaast volledig begrip van gevormd hoe de mensen in zijn tijd leefden. En hoe goed hij het leven thuis, op het land, en in de werkplaats begreep, blijkt wel uit zijn later onderricht dat zo overduidelijk zijn nauw contact met alle fasen van de menselijke ervaring laat zien.

126:5.3 (1392.10) De chazan van Nazaret bleef vasthouden aan zijn overtuiging dat Jezus een groot leraar zou worden, waarschijnlijk de opvolger van de beroemde Gamaliël te Jeruzalem.

126:5.4 (1393.1) Ogenschijnlijk werden alle plannen verijdeld die Jezus ten aanzien van een loopbaan had gemaakt. Zoals de zaken zich nu ontwikkelden, zag de toekomst er niet rooskleurig uit. Maar hij versaagde niet: hij raakte niet ontmoedigd. Hij leefde bij de dag en verrichtte de taak van het moment zo goed mogelijk, zich trouw kwijtend van de directe verantwoordelijkheden die aan zijn positie in het leven verbonden waren. Het leven van Jezus vormt de eeuwige bemoediging van alle teleurgestelde idealisten.

126:5.5 (1393.2) Het dagloon van een gewone timmerman werd langzamerhand minder. Aan het eind van dat jaar kon Jezus door van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat te werken slechts een bedrag verdienen dat overeenkwam met vijfentwintig dollarcent per dag. Het volgende jaar viel het hun moeilijk de burgerlijke belasting te betalen, om maar te zwijgen van de schatting van de synagoge en de tempelbelasting van een halve shekel. In de loop van dat jaar trachtte de ontvanger der belastingen nog extra revenuen uit Jezus te persen, waarbij hij zelfs dreigde zijn harp in beslag te nemen.

126:5.6 (1393.3) Omdat hij vreesde dat het afschrift van de Griekse schrift ontdekt en verbeurd verklaard zou worden door de belastingontvangers, schonk Jezus het op zijn vijftiende verjaardag aan de bibliotheek van de synagoge te Nazaret als zijn offerande aan de Heer ter gelegenheid van het bereiken van de volwassen leeftijd.

126:5.7 (1393.4) De grote schok in zijn vijftiende jaar kreeg Jezus toen hij naar Sepforis ging om de beslissing van Herodes te vernemen inzake het beroep dat op hem was gedaan in het geschil over het geldbedrag dat Jozef nog te vorderen had op het moment dat hij door het ongeluk overleed. Jezus en Maria hadden gehoopt een aanzienlijke som gelds te ontvangen, doch de schatbewaarder te Sepforis had hun slechts een armzalig bedrag geboden. De broers van Jozef hadden een beroep op Herodes zelf gedaan, en nu stond Jezus in het paleis en hoorde Herodes beslissen dat zijn vader niets te vorderen had ten tijde van zijn overlijden. Vanwege deze onrechtvaardige beslissing vertrouwde Jezus Herodes Antipas nooit meer. Het is niet te verwonderen dat hij eens zinspeelde op Herodes als ‘die vos.’

126:5.8 (1393.5) Doordat hij gedurende dat jaar en de jaren daarop zo gebonden was aan de timmermanswerkbank, vond Jezus geen gelegenheid meer om zich onder de karavaanpassagiers te mengen. De bevoorradingswinkel van de familie was reeds door zijn oom overgenomen en Jezus werkte nu volledig in de werkplaats thuis, waar hij bij Maria in de buurt was om haar te kunnen helpen in het gezin. Omstreeks deze tijd begon hij Jakobus naar het terrein te sturen waar de kamelen waren, om nieuws in te winnen over hetgeen er in de wereld gebeurde en op deze manier probeerde hij op de hoogte te blijven van het dagelijks nieuws.

126:5.9 (1393.6) Terwijl hij opgroeide tot volwassenheid maakte hij alle conflicten en verwarring door die de gewone jonge mensen uit voorgaande en volgende eeuwen ook hebben doorgemaakt. En de veeleisende ervaring van het onderhoud van zijn familie stond er borg voor dat hij niet al te veel tijd zou hebben voor nutteloze overpeinzingen of zich zou overgeven aan mystieke neigingen.

126:5.10 (1393.7) Dit jaar huurde Jezus een flink stuk land even ten noorden van hun huis; het werd in stukken verdeeld als tuin voor de gehele familie. De oudere kinderen kregen ieder een eigen tuin en wedijverden met elkaar om deze zo goed mogelijk te bewerken. Hun oudste broer bracht gedurende het seizoen waarin groente werd verbouwd, iedere dag enige tijd met hen door in de tuin. Terwijl Jezus met zijn jongere broers en zusjes in de tuin werkte, wenste hij dikwijls dat zij met elkaar op een boerderij zouden wonen op het land, waar zij ongehinderd een vrij leven zouden kunnen genieten. Maar zij groeiden nu eenmaal niet op het land op; en Jezus, die behalve een idealist ook een door en door praktische jongeman was, pakte zijn probleem verstandig en stevig aan, precies zoals het zich aan hem voordeed, en hij deed alles wat in zijn vermogen was om zichzelf en zijn familie aan te passen aan de werkelijkheid van hun situatie, en hun toestand zoveel mogelijk te schikken naar hun individuele en gezamenlijke verlangens.

126:5.11 (1393.8) Een tijdlang koesterde Jezus de flauwe hoop dat hij, gesteld dat hij de aanzienlijke geldsom kon innen die zijn vader te vorderen had voor zijn werk aan het paleis van Herodes, misschien in staat zou zijn voldoende middelen bijeen te brengen om de aankoop van een kleine boerderij te rechtvaardigen. Hij had dit plan om zijn familie naar het land te laten verhuizen, werkelijk serieus overwogen. Maar toen Herodes weigerde hun ook maar iets te betalen van hetgeen Jozef te vorderen had, lieten zij hun streven om een huis op het land te bezitten varen. Zoals het er nu voor stond, wisten ze het toch klaar te spelen veel van de vreugde van het boerenleven te ervaren, daar ze nu drie koeien, vier schapen, kippen, een ezel, een hond en ook nog de duiven hadden. Zelfs de kleine peuters hadden hun dagelijkse taken te doen volgens dit goed geregelde werkplan dat een kenmerk was van het huiselijke leven van dit gezin in Nazaret.

126:5.12 (1394.1) Aan het einde van zijn vijftiende levensjaar was Jezus door deze gevaarlijke, moeilijke periode in het menselijke bestaan heen, de tijd van de overgang van de tevreden en rustige kinderjaren naar het besef van de nadering van de mannelijke leeftijd met zijn grotere verantwoordelijkheden en gelegenheden tot het opdoen van ruimere ervaring in het ontwikkelen van een edel karakter. De groeiperiode van verstand en lichaam was ten einde, en nu begon de werkelijke loopbaan van deze jongeman uit Nazaret.

Información de fondo

AfdrukkenAfdrukken

Urantia Foundation, 533 W. Diversey Parkway, Chicago, IL 60614, USA
Telefoon: +1-773-525-3319
© Urantia Foundation. Alle rechten voorbehouden